Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De kapelaan van Liestermonde
De kapelaan van Liestermonde
De kapelaan van Liestermonde
Ebook276 pages4 hours

De kapelaan van Liestermonde

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Geïnspireerd door de grote Multatuli.Het fictieve provinciestadje Liestermonde is in de ban van een godsdienstoorlog. De Franciscanen trekken met hun relikwieën van de Heilige Antonius de aandacht van de bevolking. Om hen de wind uit te zeilen te nemen besluit de katholieke deken Vrancken een bedevaart te organiseren. Hij heeft niet in de gaten dat zijn kapelaan, Heynsberg, in grote geestelijke nood is. De jongeman heeft van de Kerk toestemming gekregen om boeken te lezen die op de Index staan, om de Kerk beter te kunnen verdedigen. Maar Heynsberg voelt zijn geloof wankelen. Bovendien kan hij niet loskomen van zijn jeugdliefde Hansje, die intussen is getrouwd met steenrijke godsdienstwaanzinnige. 'De kapelaan van Liestermonde' is een half-dramatisch, half-satirische roman. Willem Paap liet zich inspireren door de 'Ideeën' van zijn vriend Multatuli voor een intrige die geen heilig huisje overeind liet staan.-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateOct 21, 2022
ISBN9788728483510
De kapelaan van Liestermonde

Read more from Willem Paap

Related to De kapelaan van Liestermonde

Related ebooks

Related categories

Reviews for De kapelaan van Liestermonde

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De kapelaan van Liestermonde - Willem Paap

    De kapelaan van Liestermonde

    Omslag: Shutterstock

    Copyright © 1910, 2022 SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788728483510

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    This work is republished as a historical document. It contains contemporary use of language.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    EERSTE HOOFDSTUK.

    Aan de Groote Markt te Liestermonde, waarop ter eene zyde het oude Raadhuis staat en daartegenover de zware bouw der St. Ursulakerk, ryst naast verweerde gevels het front der zes ramen breede, nieuwe pastorie, van buiten naar haar structuur, van binnen met haar electrisch licht, centrale verwarming en alle comfort, een soort van klein, modern hotel.

    Daar zat dien zwoelen zomeravond in de ruime huiskamer — drie vensters zien uit op de tuinen — aan een tafel by ’t licht van een hoekvenster kapelaan Eckmiller te schryven. Aan spaarboekjes van arbeiderskinderen werkt hy; want hy staat aan het hoofd van een patronaat, van een groot aantal jongens, aan wie voortgezet onderricht wordt gegeven, wier spaarpenningen worden beheerd, of die by bazen in de leer worden gedaan. Dat veroorzaakt veel drukte en een zoo groote administratie, dat hy werkt van den morgen tot den nacht, en wanneer hy des avonds niet uit moet, zit hy wel voor de gezelligheid hier by de andere heeren in de huiskamer, maar meestal alleen om er aan zyn staten en boeken te werken.

    Het was kwart voor achten, toen deken Vrancken kwam, een bejaard man met gryze krullen langs het ietwat spichtig gelaat, gekleed gelyk Eckmiller in de korte broek en de soutanelle, ook statiejas genoemd.

    — Tjonge, tjonge, wat is het warm! Of ligt het aan my?

    — Neen, deken, ’t is zwoel. ’k Heb de ramen al opgeschoven, zooveel als maar kon; maar het lucht niet op; er is geen vleugje wind; geen blad aan de boomen daar beweegt zich.

    — Ik denk, dat we onweer krygen, zegt een jonge man van een dertig jaar, kapelaan Heerkens, die juist ook in de kamer komt. Uit het raam in de gang boven zag ik aan de kim van die leelyke witte koppen.

    — Geen onweer! zei de deken. Dat is niets aardig, onweer!

    Hy ging naar een der ramen om eens naar de lucht boven de tuinen te kyken, antwoordend inmiddels op Heerkens’ vraag, of hy maar om de thee zou bellen:

    — Zeker, jog! Heel graag!

    Weldra kwam de oude dienstmaagd met het theewater, en Heerkens, die uit het buffet het servies had gekregen, zei:

    — Pleuntje, wy hebben geen suiker meer.

    — Apollonia, zei de deken, die haar altyd de eer aandeed haar vollen naam te noemen, wat haar als oudboerinnetje ook zeer aangenaam was, jy beweert, met je rheumatiek te kunnen weten, of er onweer komt.

    — Wy krygen zwaar onweer, deken.

    — Och, heden!

    Heerkens was, op de tafel in ’t midden van ’t vertrek, bezig met thee te zetten, toen kapelaan Heynsberg binnenkwam, een jonge man, zwart de kort geknipte haren, bleek het gelaat.

    — Wel, mynheer Heynsberg, vroeg de deken, hoe maakt uw moeder het?

    Want onder het eten had Heynsberg gezegd, dat hy even zyn moeder wilde bezoeken.

    — Heel goed, deken! Dank u! Moeder heeft my verzocht, u van haar te groeten.

    — Dank je, dank je! En het doet haar natuurlyk genoegen, dat u nu ook in Liestermonde is.

    — Zeker, deken!

    Vrancken schynt niet meer aan het onweer te denken; hy is gaan zitten en glimlacht even: een aardige gedachte, een aardige „pastoorsmop" misschien wel, verzet hem blykbaar de zinnen.

    — Apropos, mynheer Heynsberg, zegt hy gewichtig, wy spraken onder het diner over de biecht, maar kent u dit geval? — Ja juist, Heerkens, nog al veel suiker, twee lepeltjes, zoo is ’t precies goed; en nu een scheutje melk . . . zoo . . . ja . . . precies; dank je wel! — Een jongen, mynheer Heynsberg, zoo van acht, negen jaar kwam biechten en zei, dat hy een onkuische handeling tegen de natuur had gedaan. De biechtvader vroeg, waarin dat dan bestond. Wil ik het u eens voordoen, zegt de jongen. Neen, zegt de biechtvader, waar denk je aan! Maar hy merkte al spoedig, dat die onkuischheid niets beteekenen kon, en toen hy er nu verlof toe gaf, ging de jongen op zyn kop staan. Hy had in zyn catechismus van onkuische handelingen tegen de natuur gelezen, en daar hy dit een handeling tegen de natuur vond, noemde hy haar meteen maar onkuisch, omdat hy dacht, dat dit woord daar blykbaar zoo by hoorde.

    Lachend nam Vrancken van de tafel den kop thee, dien Heerkens daar voor hem had neergezet, en dronk een paar teugjes.

    — Eckmiller, wil ik je de thee dáar geven? vroeg Heerkens.

    — Asjeblieft, heel graag, antwoordde Eckmiller, terwyl hy doorwerkte.

    — Heerkens, zei de deken weer, heb je gezien, dat er van je vergadering van gisteravond een aardig verslag in de Liestermonder staat?

    — Neen, deken! Heeft u het?

    — Ja. Ik zal het eens voorlezen; dan hooren de andere heeren het ook.

    Hy peuterde een verfrommelde krant uit den binnenzak zyner soutanelle en las:

    „Donderdagavond hield de Maria-vereeniging in het gebouw St. Joseph een huishoudelijke vergadering. Na voorlezing der notulen werden zes nieuwe leden geïnstalleerd. Hierna hield de presidente de aanwezigen voor, hoe verkeerd het is, aan werkvrouwen tijdens den schoonmaak alcoholischen drank te geven. Voorts werd nog het woord gevoerd door den geestelijken adviseur, die het vertrouwen uitsprak, dat de nieuwe leden ijverig zouden medewerken aan de bestrijding van het drankmisbruik. Ter afwisseling liet Z.Eerw. eenige liederen zingen, waarna de presidente met een woord van dank de zeer geanimeerde vergadering sloot."

    — Je hebt daar erg goed slag van, vervolgde Vrancken weer tot Heerkens. Je doet dat heel aardig. Zoo’n beetje zingen daarby, dat is zeer juist, dat mag ik graag, dat houdt de gedachten van andere dingen af. Zingen en bidden, dat is het beste, wat de mensch doen kan. Ik zeg altyd maar tegen de luidjes: „Bidden, bidden! En dan komen ze nog al eens en zeggen, dat het niet geholpen heeft. Maar dan zeg ik: „Ja, moedertje, je hebt dat nu wel niet gekregen; maar dan heb je zeker niet goed gebeden. „Jawel, zeggen ze dan gewoonlyk, „ik heb gebeden onder ’t lof en in de mis en thuis. Maar dan zeg ik weer: „Dan zal ’t je zeker niet zalig wezen. Maar bidden, moedertje, is altyd goed; want als het ook schynbaar niet helpt, dan kryg je toch de kracht je kruis te dragen, en denk dan maar by je zelf, dat het Kruis een zaligmakend iets is en zeg dan maar: — O, Kruis, gy zyt myn eenigste hoop."

    Toen waaide hy zich met de Liestermonder in ’t gelaat en zei:

    — Wel, wel, wat is het warm!

    En nog steeds de Liestermonder hanteerend:

    — Zoo’n Maria-vereeniging tegen drankmisbruik, kapelaan Heerkens, hebben de Franciscanen toch niet, is ’t wel?

    — Neen, deken, dat hebben wy alleen.

    Nu, dat vond de deken heel aardig, ofschoon, zooals hy zei, ze ’t zeker wel na zouden doen; want die deden alles na, en probeerden zich in te dringen in de andere parochies om vooral de ryke dames te lokken. O, jaren geleden, toen hy, Vrancken, in Liestermonde was gekomen, toen hadden ze met hun Kerk van de Heilige Drievuldigheid in de Raadhuisstraat het heele ryk hier in gehad. Zy hadden als Franciscanen hun heiligen Antonius natuurlyk en zyn lofjes, en dat is een prachtige kostwinning: er worden kaarsen verkocht om voor hem te branden op de penneblaker voor zyn beeld in de kerk, en missen worden gelezen ter eere van hem en die brengen geld, en veel menschen komen er in de kerk en dat vult de collecten, en in de bus voor het Antoniusbrood komt geld. Geld, overal geld!

    Maar Antonius van Padua, een der populairste Heiligen in Nederland, werd ook door hem, deken Vrancken, hoogelyk vereerd. Hy wist, dat deze heilige man tydens zyn leven met zooveel eloquentie had gepredikt, dat het, toen dertig jaren na zyn dood zyn lichaam werd opgegraven om de beenderen als reliquieën naar den Dom te Padua te brengen, bleek, dat God de tong voor bederf had bewaard, wyl daarmee in vroegere dagen op zoo eenige wyze zyn lof was verkondigd. En werd daar niet thans nog de tong in een kostbaren reliquieënschryn getoond?

    Ter eere van den Heilige liet hy thans in de Ursulakerk elke week een avondplechtigheid houden, bestaande in zingen en bidden, en na dit lof werd zyn reliquie vereerd ( ¹ ). Ook Hollandsche liedjes liet hy de gemeente daarby zingen, byvoorbeeld:

    Laat ons op blyden toon

    U, trouwen Vriend des Heeren,

    Franciscus’ eedlen Zoon,

    Antonius vereeren.

    Uw woord heeft wonderkracht,

    Dat hebt ge op aard getoond;

    Maar grooter is uw macht,

    Nu ge in den hemel troont.

    Uw beê by God genas

    Des lichaams ziekte en wonden;

    Wat lang verloren was,

    Werd steeds door u gevonden.

    Wie telt uw wonderdaân

    In veler eeuwen loop!

    Wees ook met ons begaan

    En geef ons moed en hoop.

    Zoo zongen zyn parochianen uit volle borst, dat de menschen bleven staan op de Markt, en Heerkens juist een paar dagen te voren ’s avonds in de sacristy tot Heynsberg gezegd had: — Hoor ze eens zingen!

    Tevens liet Vrancken, want dat trekt de luidjes zeer, by het lof de geloovigen gezamenlyk gebeden verrichten voor bepaalde „intenties, die vooraf door den priester werden afgekondigd, zooals: „Voor een moeder tot bekeering van haar zoon, „Voor de genezing van een ernstigen zieke, „Voor een meisje, wier deugd in gevaar verkeert, „Voor een jongen man om vry te loten" enz.

    Bovendien was de heilige Antonius ook voor hem de hoogvereerde Patroon van verloren zaken, en wanneer hy zyn horloge zou hebben verloren, dan zou hy bidden:

    Heilige Antonius, beste vrind,

    Geef dat ik myn horloge vind.

    Het klinkt voor ongeloovigen een weinig koddig, maar voor hem niet; hy meent het en aan wie twyfelde, zou hy zeggen: „Twyfelen? Ik ken iemand, die had zyn ring verloren in de tram; vurig bad hy tot den heiligen Antonius, en ’s avonds vond hy den ring in zyn bed."

    Zoo iets extra’s evenwel als zulke Antoniuslofjes, geeft onder de parochianen heel wat beweging; de Franciscanen in Liestermonde waren dan ook indertyd prat op hun Antonius-nommer, en zeiden tot de luidjes: „Zie je, zoo knap zyn wy! Dat hebben die anderen niet!"

    Maar toen deken Vrancken, kort nadat hy in Liestermonde was gekomen, dit hoorde, werd het hem te bont; hy schafte zich ook een reliquie van den heiligen Antonius aan en begon ook het Antonius-lof.

    „Zie je, zeiden toen de Franciscanen, „zoo knap zyn wy! Die anderen doen ons na!

    — Ja, die Maria-vereeniging, dat is aardig, dat wy die hebben en zy niet, zei Vrancken.

    Hy dronk nog eens van zyn thee en hernam:

    — Wel, wat wordt dat in eens donker! Zou het onweer loskomen?

    — Het ziet er erg naar uit, antwoordde Heynsberg.

    — Dan steek ik een kaars aan. Ik weet niet, of u het doet, mynheer Heynsberg, maar by onweer brand ik altyd een kaarsje ter eere van den heiligen Donatus.

    Uit een lade van het buffet nam hy een gewyde kaars, een kaars dus van echt byenwas, waarover hy reeds vroeger, om haar te wyden, gebeden gestort, water gesprenkeld en kruisjes gemaakt had, stak haar aan en prevelde:

    In onweer, stormen en gevaar

    Bescherm ons Christi martelaar.

    — Maar zy zullen het wel nadoen, vervolgde hy. Zy zullen ’t wel nadoen! Heeft u het al gehoord, kapelaan Heynsberg? Omdat wy in u nu zoo’n goed orator, zoo’n uitstekend prediker hebben . . . ja, ja, dat is u, eminent, eminent! . . . hebben zullie daar ook een nieuw orator laten komen. Maar nu zou ik dan toch willen, dat wy eens weer iets erg byzonders uitvonden, iets dat zy nog niet hebben en dat veel beweging maakt, veel mouvement, iets waar de geloovigen eenigen tyd wat aan hebben. By voorbeeld een mooie, nieuwe, origineele bedevaart. Dan is er een commissie noodig, en die moet zich tot bestuur constitueeren en een president moet daar by wezen en een penningmeester en zoo, en daar wordt dan onder de luidjes al over gepraat, en dan moet er geld worden opgehaald, maar dan ook vooral veel leden, veel leden moeten er worden gewonnen, en vergaderingen belegd, en gepreekt moet er over worden, en dan moet dat heel aardig worden aangekleed, die bedevaart. Ik wou, dat ik iets wist. Want Onze Lieve Vrouwe in ’t Zand te Roermond en het oude Wonderbeeldje van Onze Lieve Vrouw van Sittard, en het Mirakuleuze Beeld in de St. Jan te ’s-Hertogenbosch, en de Heilige Martelaren van Gorcum in den Briel, en alle andere dergelyke dingen meer, dat is alles oude kost, en het trekt wel, o zeker, maar ’t is niet dát, ’t is niet wat ik zou willen hebben, iets dat nog niet bekend is.

    Eckmiller, die wegens de duisternis niet meer zien kon te werken en geluisterd had, zei uit de verte:

    — Jeroen.

    — Jeroen, zei Vrancken, wat is dat?

    Maar een eerste bliksemstraal flikkerde en hel verlicht was een oogenblik de donkere kamer, zoodat men ieder meubelstuk zien kon. Vrancken vloog verschrikt op van zyn stoel, sloeg het teeken des Kruises en murmelde:

    — Ave Maria, gratia plena, Dominus tecum, benedicta tu in mulieribus et benedictus fructus ventris tui, Jesus . . . (Wees gegroet, Maria vol van genade; de Heer is met u; gezegend zyt gy boven alle vrouwen en gezegend is de vrucht uws lichaams, Jesus . . . ) ( ² ).

    Hier werd het gemurmel onhoorbaar door den rollenden donder, die de vensterruiten deed rinkelen.

    — Dat was een slag! Dat was een zware slag! zei Vrancken.

    — Jeroen, dat is . . . hernam Eckmiller.

    Maar weer flikkerde het, weer werd hel de kamer, en Vrancken, die nog stond, prevelde:

    — Ave Maria . . . Heerkens, waar is het wywater, waar is toch . . .

    Maar Heerkens, die reeds te voren de kamer uit was gegaan om wywater en een palmtakje te halen, kwam er juist mee binnen. Vrancken begon den vloer te besprenkelen:

    — Ave Maria, gratia plena . . . En doet u snel de ramen dicht, mynheer Heynsberg! . . . Dominus tecum, benedicta tu in mulieribus . . . Doet u ze goed dicht! . . . et benedictus fructus ventris tui, Jesus . . .

    — Jeroen dat is . . . zei Eckmiller weer toen het sprenkelen en eenige Weesgegroetjes ten einde waren.

    — Neen, neen, hernam de deken, een oogenblik wachten, tot dat vreeselyke onweer voorby is.

    Nog een heftige slag, en toen begonnen dikke druppels ruischend in de tuinen te vallen, ruischend op bladeren en groen. Herhaaldelyk nog lichtte de bliksem en rolde de donder, en Vrancken murmelde zyn Ave Maria’s en stak nog een kaars op voor den heiligen Donatus. Maar eindelyk ving onder het kletteren van het vallende water de loodkleur der lucht aan op te klaren, en verschenen in de late schemering van den zomeravond dofzilveren plekken tusschen de wolken.

    — Hè, zei Vrancken, het wordt toch kalmer.

    En een poosje later:

    — Nu zal ’t heerlyk opkoelen buiten!

    — Ja, deken, antwoordde Heynsberg; wil ik de ramen wat opschuiven? ’t Regent hier niet in.

    — Zou er geen gevaar meer zyn? Gaat u dan uw gang. O, u moet niet denken, dat ik bang ben. Bang ben ik heelemaal niet. Maar ik zeg altyd: waarvoor zal de mensch het gevaar trotseeren? Het gevaar trotseeren, dat is tot niemendal nut. Maar waar hadden we ’t daar straks ook over?

    — Over Jeroen, zei Eckmiller.

    — Ja juist! Wat is dat?

    — Dat is een Heilige te Noordwyk, in het bisdom Haarlem. Een bedevaart naar Noordwyk geeft een aflaat.

    — Ja, ja, dat spreekt! En is het daar aardig?

    — Een heel aardig dorp met een mooie omgeving. En de lui zyn er daar met restauraties en zoo volkomen op ingericht. Uit Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, uit heel Holland trekken elk jaar duizenden er heen. ’t Is nogal nieuw. Monseigneur Bottemanne van Haarlem heeft het ingesteld. En de pastoor te Noordwyk laat er de kerk heel mooi by aankleeden. Ik heb het eens gezien, toen ik toevallig daar in de buurt was, by familie op bezoek. Ik zou het bepaald kunnen recommandeeren.

    — Wel, dat is een idee! Dat zou iets heelemaal nieuws voor deze streek zyn. Waar kan ik daarover iets lezen?

    — Ik heb een Bedevaartboekje van Jeroen. En dan staat er over hem in Coppens’ „Kerkgeschiedenis van Noord-Nederland". In ’t bisdom Haarlem hebben ze in hun brevier ook een tweede nocturn over hem; die kunnen we natuurlyk makkelyk krygen ( ³ ).

    — Als dat maar weer niet liegt als een tweede nocturn, zooals het spreekwoord zegt, antwoordde de deken lachend. Maar enfin, dat is myn zaak niet. U is uitstekend op de hoogte. Dat moet ik dan eens lezen. En u ook kapelaan Heynsberg. Want u zult dan misschien door my verzocht worden om over het onderwerp te preeken.

    Heynsberg stond voor een raam, dat hy had opgeschoven, en Vrancken zag daardoor op zyn gelaat niet den trek van droefheid over dat gedoe als van houders van draaimolens op een kermis, die, jaloersch op hun buurman, hem met helscher muziek en een vlaggetje meer zyn klanten trachten af te troggelen.

    Aangenaam was het hem, dat hy niet hoefde te antwoorden; want Vrancken zei weer:

    — Morgen geeft u my dat maar eens, Eckmiller. Want nu moeten we toch eindelyk aan ons spelletje beginnen. Hoe laat is ’t al? Ik kan van de duisternis haast niet meer op het horloge zien. Hoe laat is het, kapelaan Heynsberg?

    — Kwart voor tien, deken!

    — Kwart voor tien! Heb je van je . . . Dat is dan toch kras, dat zoo’n onweer je den ganschen avond in de war brengt. Dan maar gauw het licht op! En gauw de kaarten! Kom, Eckmiller, nu moet u toch uitscheiden. U bederft u . . . wel, wel, ik had willen zeggen: totaal de oogen; maar ik merk, dat u daar al een lampje aan heeft. Maar nu geëindigd, hoor! Nu met zyn vieren nog een kort partytje.

    En hy staat op, wil zelf de kaarten halen. Maar Heerkens neemt ze al van het buffet. En Vrancken spoort opnieuw aan tot haast.

    — Kom, kom nu, ’t is laat!

    En als het spel aan den gang is, kyken zyn oogen naar de gelaten der anderen, om aan de uitdrukking te bespieden of ze mooie kaarten hebben. En de passie gloeit op zyn magere wangen. Als hy spelen moet, dan peinst hy diep, wil een kaart neerleggen, neemt ze terug, gooit, met de vuist op de tafel slaande, een andere neer, roept: „Troef!"

    Is ’t spel uit, dan kykt hy, of Heerkens goed noteert; als zy praten, wenkt hy af, zegt: — Vooruit nu! U schudt! En u coupeert! Ik geef!

    Te half elf evenwel borg Heerkens de kaarten en fiches in hun doos; want Eckmiller had te zeven uur de vroegmis ( ⁴ ), en Heynsberg had er een regel van gemaakt, op dit uur naar zyn kamers te gaan. Prompt als een uurwerk bracht Pleuntje tegelyk de ingrediënten voor een groc van arak, en Vrancken zei tot Heerkens, die de doos in ’t buffet plaatste:

    — U drinkt er eentje mee?

    — Gaarne, deken!

    * * *

    Heynsberg was bly, toen hy, op de tweede verdieping in zyn kamer gekomen, by het heldere electrische licht zyn boeken weer zag. Dat eeuwige kaartspel elken avond, hy was het zoo zat. En bovendien, hy leefde sedert eenige maanden in een rage van werken. Tot niet lang geleden was hy volkomen geloovig geweest, en juist zyn innig geloof had hem met zyn soort van apostelnatuur gedreven, de Kerk tegen haar vyanden te verdedigen. Daarom had hy den Bisschop om „venia legendi gevraagd, het verlof van boeken te mogen lezen, die op den index staan. En het gedrukte formulier, door den Bisschop onderteekend, was hem toegezonden, en Monseigneur had eigenhandig tweemaal de woorden onderschrapt: „behalve obscene boeken. Dat had zeer gedaan; maar had aan den yver niet geschaad, waarmee hy nu apologie ging studeeren, de wetenschap, die de verdediging van de leerstukken der Kerk beweert te geven. Daardoor evenwel moderne natuurkennis voor zich krygend, waarvan hy op het Seminarie byna niet had gehoord, was het resultaat het tegenovergestelde van wat hy verwacht had, en rolden er reeds steentjes weg van de rots der Heilige Kerk, gelyk zy tot nog toe geweest was in zyn gemoed.

    Wat hem thans beslist al begonnen was tegen te staan, dat waren die tallooze heiligenlegenden, alle van dezelfde waarde als de sage die verhaalt, dat het huisje, waar Maria te Nazareth in woonde, om het te beschermen tegen de Turken, door den engel Gabriël met den bystand van eenige collega’s door de lucht naar Loreto, een stadje in Italië, is gebracht, waar groote scharen pelgrims het nog jaarlyks bezoeken ( ⁵ ). Hy had hier in Liestermonde reeds over reliquieën gepredikt; hy

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1