Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

1792 - Op weg naar Frankrijk
1792 - Op weg naar Frankrijk
1792 - Op weg naar Frankrijk
Ebook243 pages3 hours

1792 - Op weg naar Frankrijk

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Bezorgd over de spanning die heerst tussen Frankrijk en Pruissen, vertrekt de Franse soldaat Natalis Delpierre naar Pruissen om zijn zus te bezoeken, die hij al dertien jaar niet heeft gezien. Hij hoopt haar veilig terug te brengen naar Frankrijk. Maar zodra hij arriveert, breekt er een oorlog uit tussen de twee landen. Verdacht door de lokale spionagepolitie en bedreigd door een zekere Kalkreuth, zal Delpierre een manier moeten vinden om ongeschonden terug te keren naar Frankrijk. Tegelijkertijd wordt hij smoorverliefd op een jonge Franse vrouw, Martha. Maar hij is niet de enige die haar hart probeert te veroveren... '1792 – Op weg naar Frankrijk' is een historische avonturenroman van Jules Verne die zich afspeelt in het jaar 1792 van de Franse Revolutie. Zal Natalis' familie terugkeren naar Frankrijk of wordt de oorlog hun fataal? Zal de jonge soldaat wraak nemen op zijn tegenstander von Grawert? Wie zal Martha's hart veroveren? Is liefde tijdens oorlog überhaupt mogelijk? -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateJul 28, 2022
ISBN9788728134238
1792 - Op weg naar Frankrijk
Author

Jules Verne

Jules Verne (1828-1905) was a French novelist, poet and playwright. Verne is considered a major French and European author, as he has a wide influence on avant-garde and surrealist literary movements, and is also credited as one of the primary inspirations for the steampunk genre. However, his influence does not stop in the literary sphere. Verne’s work has also provided invaluable impact on scientific fields as well. Verne is best known for his series of bestselling adventure novels, which earned him such an immense popularity that he is one of the world’s most translated authors.

Related to 1792 - Op weg naar Frankrijk

Related ebooks

Related categories

Reviews for 1792 - Op weg naar Frankrijk

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    1792 - Op weg naar Frankrijk - Jules Verne

    1792 - Op weg naar Frankrijk

    Translated by Unknown

    Original title: Le chemin de France

    Original language: French

    Omslag: Shutterstock

    Copyright © 1887, 2022 SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788728134238

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    This work is republished as a historical document. It contains contemporary use of language.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    I.

    Ik heet Natalis Delpierre en werd geboren in 1761, te Grattepanche, een dorp in Picardië. Mijn vader was boeren-arbeider op de goederen van den markies d’Estrelle; mijne moeder hielp hem bij het werk op het land, en mijne zusters en ik werkten ook mede. Mijn vader bezat niets en had geen vooruitzicht immer iets het zijne te mogen noemen. Behalve daglooner was hij ook zanger in het koor van de kerk; men kon hem niet alleen door de geheele kerk, maar zelfs daarbuiten, op het kleine kerkhof hooren zingen. Met zulk eene stem had hij best pastoor kunnen worden, en die stem is ook nagenoeg al wat ik van hem geërfd heb.

    Mijne ouders hebben hard gewerkt. Zij stierven in 79, beide in hetzelfde jaar. God hebbe hunne ziel!

    In den tijd toen gebeurd is wat ik nu zal gaan vertellen, was mijne oudste zuster, Firminie, vijfenveertig jaar, de jongste, Irma, veertig, en ik een en dertig. Firminie was, toen onze ouders stierven, getrouwd met een man uit Escarbotin, Bénoni Fanthomme genaamd, slotemakersknecht van beroep, die het nimmer tot baas heeft kunnen brengen, niettegenstaande hij een knap werkman was. Zij beiden waren, in 81, reeds met drie kinderen gezegend, en een jaar of wat later is er nog een bijgekomen. Mijne zuster Irma was ongetrouwd en is oude vrijster gebleven. Ik kon dus noch op haar noch op mijn zwager Fanthomme rekenen om mij door de wereld te helpen; wat ik geworden ben heb ik mij zelven te danken, en op mijn ouden dag ben ik zelfs in staat geweest mijne familie te ondersteunen.

    Mijn vader stierf zes maanden vóór mijne moeder; hun beider dood gaf mij veel verdriet. Ja, zoo gaat het: diegenen van wien men houdt, moet men evengoed verliezen als hen aan wie men een hekel heeft. Wij moeten ons best maar doen dat de menschen van ons houden, wanneer het onze beurt zal zijn om heen te gaan.

    Onze ouderlijke nalatenschap bedroeg, nadat alle schulden betaald waren, nog geen honderdvijftig livres. Dat was de vrucht van zestig jaren hard werken! Mijne zusters en ik, wij moesten de erfenis onder elkander verdeelen, zoodat wij ieder zooveel als niets voor onze portie kregen.

    Daar stond ik dus op mijn achttiende jaar met een kleine veertig franken op zak. Maar ik was sterk, kloek gebouwd, aan harden arbeid gewend, en bezat bovendien eene mooie stem. Ik had niets geleerd, zelfs geen lezen of schrijven. Later zal ik u vertellen hoe ik er toe gekomen ben om dat te leeren; maar als men er niet vroeg mede begonnen is, haalt men het verzuimde niet gemakkelijk meer in, en het blijft altijd merkbaar aan de manier waarop iemand zijne gedachten uitdrukt. Ook dit verhaal zal maar al te duidelijk de sporen dragen van hetgeen ik gemist heb.

    Wat zou ik beginnen? Doen zooals mijn vader gedaan had, zwoegen en zweeten op den akker van anderen, en niets oogsten dan ellende, was een naar vooruitzicht. Maar eene toevallige omstandigheid besliste anders over mijn lot.

    Graaf de Linois, een neef van den markies d’Estrelle, kwam op een goeden dag te Grattepanche. Hij was onder dienst, kapitein bij het regiment van La Fère, en kwam voor twee maanden met verlof bij zijn oom. Er werden toen groote jachtpartijen gehouden, op wilde zwijnen en op vossen, klop- en lange jachten. Ook gaf men prachtige feesten, waar groote lui, heeren en dames, op genoodigd werden, die goed pasten bij mevrouw de markiezin, zelve eene voorname dame.

    Ik voor mij had in dit hooge gezelschap alleen oogen voor kapitein de Linois, die een vriendelijk officier was en gaarne een praatje maakte. Ik had lust gekregen om soldaat te worden. Wat kan men beter aanvangen, wanneer men van den arbeid zijner handen leven moet, en een paar ferme armen aan een stevig lichaam zitten heeft? Bovendien, als men goed oppast, geen lafaard is en een beetje geluk er bij komt, behoeft men niet onderweg te blijven steken. Het komt er maar op aan dat men met den rechten voet aantreedt en flink in den pas blijft.

    Velen denken dat een gewoon soldaat, van burger- of boerenouders, vóór de omwenteling van 1789 geen officier kon worden, maar dàt heeft men mis. Ten eerste werd men, als men zich behoorlijk gedroeg en niet op den loop ging, vrij spoedig onderofficier. Had men in dien graad tien jaren in vredestijd, of vijf jaren in tijd van oorlog gediend, dan kreeg men aanspraak op de épaulet. Van onderofficier werd men luitenant en van luitenant kapitein. Eenmaal zóó ver, kon men niet verder. Tot hoogere rangen mocht men niet benoemd worden, maar zooals het was, was het al mooi genoeg.

    Graaf de Linois had op de klopjachten meermalen kunnen opmerken hoe sterk en vlug ik was. Zoo fijn van reuk of zoo slim als een gedresseerde jachthond was ik wel niet; maar op groote jachten kon niemand het wild zóó opjagen als ik, en vloog ik door bosschen en velden alsof ik achterna gezeten werd.

    — Je lijkt mij een stevige en vlugge knaap, zeide de graaf eens bij zoo’n gelegenheid tegen mij.

    — Dat ben ik ook, mijnheer de graaf.

    — En sterk in de armen?

    — Ik licht driehonderdtwintig pond van den grond.

    — Dat is kranig. Ik maak je mijn compliment.

    Dat was alles voor het oogenblik. Maar het bleef er niet bij, zooals men spoedig zal vernemen.

    Er bestond destijds in het leger een zonderling gebruik. Men weet hoe de soldaten aangeworven werden. Ieder jaar kwamen de wervers en doorkruisten het platteland; zij gaven iemand meer te drinken dan hij verdragen kon, lieten hem een papier teekenen wanneer hij schrijven kon, of een kruisje zetten wanneer hij twee schrapjes over elkander kon trekken. Dat was dan zoo goed als eene handteekening, vervolgens kreeg hij een paar honderd livres, die aan drank besteed werden vóór dat hij ze in zijn zak kon steken; de randsel werd hem op den rug gegespt en daarna had hij het voorrecht zich in dienst van het land de ribben te mogen laten breken.

    Nu zou die manier van doen mij nooit aangestaan hebben. Ik wilde wel dienen, maar niet mij verkoopen. Wie eenig besef van eigenwaarde heeft, zal dat kunnen begrijpen.

    Een officier die met verlof ging, moest volgens de reglementen destijds een of twee rekruten medebrengen. Ook de onderofficieren waren daartoe verplicht en het handgeld wisselde af tusschen twintig of vijfentwintig livres.

    Dat alles wist ik en ik had mijn plan gemaakt. Toen het verlof van den graaf de Linois ten einde liep, trok ik de stoute schoenen aan en vroeg hem of hij mij als rekruut hebben wilde.

    — Jou? vroeg hij.

    — Ikzelf, mijnheer de graaf.

    — Hoe oud zijt ge?

    — Achttien jaar.

    — En wil jij dus soldaat worden?

    — Indien mijnheer de graaf het goedvindt.

    — Het is niet de vraag of ik het goedvind, maar of gijzelf het verlangt.

    — Welnu, ik verlang het.

    — Zeker om de twintig livres?

    — Neen, ik heb lust mijn land te dienen. En omdat ik mij schamen zou mij te verkoopen, moogt gij uwe twintig livres houden.

    — Hoe heet ge?

    — Natalis Delpierre.

    — Welnu Natalis, je bevalt me.

    — Ik ben blijde dat ik u beval, kapitein.

    — En als je lust hebt om mij te volgen, dan zult ge het ver brengen.

    — Ik volg u met vliegende vaandels en slaande trom.

    — Ik waarschuw je evenwel dat ik het regiment La Fère verlaat en de zee ga oversteken. Zijt ge daar niet bang voor?

    — In het geheel niet.

    — Best! dan vaart ge met mij mede. Weet je dat er daar ginds gevochten wordt om de Engelschen uit Amerika weg te jagen?

    — Wat is dat, Amerika?

    Ik had waarachtig nooit van Amerika gehoord!

    — Een land waar geen land meer achter ligt, antwoordde kapitein de Linois, en waar men vecht om onafhankelijk te worden. Al sedert twee jaren heeft de markies de Lafayette zich daar een naam gemaakt. Verleden jaar heeft onze koning, Lodewijk XVI, beloofd soldaten te zenden om de Amerikanen te helpen. De graaf de Rochambeau gaat met den admiraal de Grasse en zesduizend man er op los. Ik ben voornemens met hen mede te gaan naar de Nieuwe wereld, en wanneer gij mede wilt, gaan wij samen Amerika vrijmaken!

    Zoo gebeurde het dat ik, zonder er iets anders van te weten, mij aan liet werven voor het expeditie-leger van graaf de Rochambeau, en in 1780 te New-Port voet aan wal zette.

    Ik bleef daar drie jaren, ver van Frankrijk en onbekend met hetgeen hier voorviel. Ik zag er generaal Washington, een reuzenkerel, vijf voet elf duim lang, met groote voeten, groote handen, een blauwen rok met gele opslagen, en een zwarte kokarde. Den vrijbuiter Paul Jones zag ik aan boord van zijn schip. Ik leerde er generaal Anthony Wayne kennen, dien men den dolle noemde, en vocht bij verschillende gelegenheden, niet zonder een kruisje gemaakt te hebben toen ik mijne eerste scherpe patroon afschoot. Ik was in den slag bij Yorktown, in Virginië, waar lord Cornwallis, na een hevig gevecht, zich aan Washington overgaf. In 1783 keerde ik naar Frankrijk terug, gelukkig zonder gewond te zijn, maar gewoon soldaat zooals ik heen was gegaan. Ik had het niet verder kunnen brengen, want ik kende immers lezen noch schrijven!

    Graaf de Linois was met ons medegekomen. Hij wilde dat ik dienst zou nemen in het regiment La Fère, waar ook hij in zijn vroegeren rang weder zou invallen. Maar ik had lust gekregen om bij het paardenvolk te gaan dienen. Ik was vanouds een liefhebber van paarden en wanneer ik had moeten wachten tot ik bereden officier was geworden, zou ik eene oneindigheid van rangen hebben moeten doorworstelen.

    Niet dat de uniform van infanterist mij niet beviel; het stond wel deftig, de gepoederde staart op den rug en het witte ledergoed op de borst gekruist. Maar wat zal ik u zeggen? Niets haalt toch bij een paard, en nadat ik alles goed overlegd had, voelde ik nergens grooter lust in dan om cavalerist te worden.

    Ik bedankte dus graaf de Linois voor zijn aanbod; hij gaf mij eene aanbeveling mede voor zijn vriend, kolonel de Lostanges, en ik nam dienst in het regiment Royal-Ricardie.

    Ik heb het liefgekregen, dat regiment, en men moet het mij ten goede houden wanneer ik er over spreek met eene aandoening, die menigeen misschien belachelijk zal vinden. Bij dat regiment heb ik het grootste gedeelte van mijne loopbaan gediend; mijne officieren hielden van mij; zij hebben mij voortgeholpen waar zij konden en mij altijd de hand boven het hoofd gehouden.

    Wat het regiment La Fère aangaat, dit stelde zich in 1792, tegenover den Oostenrijkschen generaal Beaulieu, zoo zonderling aan, dat ik geen spijt kon hebben er niet langer toe te behooren. Ik zal er geen woord meer over zeggen.

    Een mooier regiment dan Royal-Picardie kon men niet zien. Het werd voor mij zoo goed als mijne familie en ik ben er in blijven dienen tot het oogenblik dat het afgedankt werd. Ieder was er in zijn schik. Al de signalen en fanfares van het regiment floot ik tusschen mijne tanden, want dat is eene dwaze gewoonte die ik niet heb kunnen afleggen, maar die men mij niet kwalijk nam. Nu, gij begrijpt nu wel alles van het regiment.

    Acht jaren lang trok ik van het eene garnizoen naar het andere, zonder een enkel geweerschot met een vijand te kunnen wisselen. Toch heeft die manier van leven ook haar pleizierigen kant, wanneer men maar wat slag heeft om het zich aangenaam te maken. Ook was het, voor een boerenjongen als ik, niet onaardig wat van de wereld te zien. Eerst Amerika, toen een goed stuk van Frankrijk, daarna achtereenvolgens de groote pleisterplaatsen door heel Europa. In 1785 waren wij te Saarlouis, in ’88 te Angers, in ’91 in Bretagne, te Josselin, te Pontivy, te Ploërmel, te Nantes, met kolonel Serre de Gras, in ’92 te Charleville, met kolonel de Wardner, kolonel de Lostende, kolonel la Rogue en in ’93 met kolonel Lecomte.

    Maar ik zou vergeten te vertellen dat er den 1sten Januari 1791 eene wet was gekomen, waardoor de samenstelling van het leger geheel veranderd werd. Het regiment Royal-Picardie werd toen het 20ste regiment cavalerie van bataille. Die regeling duurde tot in 1803, maar het regiment verloor zijn ouden naam niet en werd nog Royal-Picardie genoemd, toen er al sedert jaren geen koning meer in Frankrijk regeerde.

    Onder kolonel Serre de Gras werd ik brigadier, wat mij niet weinig gelukkig maakte; kolonel De Wardner bevorderde mij tot wachtmeester, wat nog mooier was. Ik had toen dertien jaren dienst, een veldtocht medegemaakt, geen enkele wond bekomen; men zal toestemmen dat dit een schoone staat van dienst was. Verder komen kon ik niet, omdat, zooals ik al meer gezegd heb, ik lezen noch schrijven kon. Wat ik wel kon en altijd bleef doen, was tusschen mijn tanden fluiten, al stond het niet deftig voor een onderofficier de vogelen des hemels na te doen.

    »Wachtmeester Natalis Delpierre!" Was dat niet iets om trotsch op te zijn en de borst vooruit te steken? Mijne dankbaarheid voor kolonel de Wardner was dan ook onbegrensd, ofschoon hij zoo grof kon zijn als een kommiesbrood en het zaak was bij hem op zijn tellen te passen. Op den dag mijner bevordering schoten de soldaten van mijne compagnie mijn randsel aan stukken en liet ik op mijne mouwen de onderofficiersstrepen naaien, die nooit in generaalsgalon zouden veranderen.

    Wij lagen in garnizoen te Charleville toen ik twee maanden verlof vroeg, wat mij toegestaan werd. Het is juist de geschiedenis van dit verlof welke ik gaarne nauwkeurig zou willen vertellen. Ziehier de redenen, die ik daarvoor heb.

    Sedert ik met pensioen gegaan ben, heeft men mij in ons dorp Grattepanche meermalen gevraagd om wat van mijne veldtochten te vertellen, maar de vrienden begrepen mij gewoonlijk òf heelemaal verkeerd, òf zoo goed als niet. De een beweerde dat ik aan den rechter vleugel gestaan had, terwijl het de linker was; de ander hield vol dat ik links mijn post gehad had en dan was het juist rechts geweest. Dat gaf dan eindelooze twisten, terwijl men zijn pot cider dronk, of aan de koffie zat. Vooral over hetgeen mij overkomen was op mijn verlof in Duitschland, was men het nooit eens. Aangezien ik nu heb leeren schrijven, is dit eene geschikte aanleiding om de pen op te nemen en het geschiedverhaal van dit verlof op papier te brengen. Ik ben dus aan ’t werk getogen, al ga ik ook vandaag mijn zeventigste jaar in, maar mijn geheugen is goed gebleven, en wanneer ik terugzie naar hetgeen gebeurd is, komt alles mij duidelijk genoeg voor den geest. Dit verhaal is dus bestemd voor mijne vrienden te Grattepanche, voor Ternisien, voor Bettembos, voor Irondart, voor Pointefer, voor Quennehen en voor een aantal anderen, en ik hoop dat zij nu niet meer over mij zullen kibbelen.

    Ik had dus den 7den Juni 1792 verlof gekregen. Er werd op dat oogenblik wel reeds over oorlog met Duitschland gesproken, maar altijd nog onbepaald en bij geruchte. Men vertelde dat de andere landen in Europa, die er toch hoegenaamd niets mede te maken hadden, met een schuinsch oog zagen naar hetgeen in Frankrijk gebeurde. De koning troonde nog in de Tuilerieën, als men het zoo noemen wil, maar de 10de Augustus, de revolutie-dag, zat al in de lucht en het was alsof er een republikeinsche wind over het land woei.

    Ik was daarom zoo voorzichtig om niet te zeggen waarheen ik verlof vroeg. Ik wilde namelijk naar Duitschland, heelemaal naar Pruisen, en ingeval de oorlog mocht uitbreken zou ik vrij wat moeite hebben om op mijn post te komen. Daaruit ziet men alweer dat het niet mogelijk is twee dingen tegelijk na te streven: wie de klok klept, kan niet medeloopen in de processie.

    Trouwens het was mijn stellige voornemen, ofschoon ik twee maanden verlof gekregen had, indien het noodig was vóór het einde er van terug te keeren. Maar ik hoopte altijd nog dat het zoo’n vaart niet loopen zou.

    Nu wil ik echter eerst alles afvertellen wat mijn carrière en mijn dapper regiment betreft.

    Straks zal men zien onder welke omstandigheden ik begonnen ben eerst lezen en daarna schrijven te leeren, waardoor ik in staat werd officier, generaal, maarschalk van Frankrijk, graaf, hertog of prins te worden, evengoed als een Ney, een Davout of een Murat, in de oorlogen van Napoleon. Ik heb het echter riet verder gebracht dan kapitein, wat al heel mooi is voor een boerenzoon, die zelf daglooner geweest is.

    De geschiedenis van Royal-Picardie kan ik in weinige regelen heelemaal vertellen.

    In 1793 was, zooals ik al gezegd heb, kolonel Le Conte bevelhebber van het regiment. In datzelfde jaar, bij decreet van den 21sten Februari, werd het regiment eene halve-brigade. Als zoodanig maakte het de veldtochten mede van het Noorderleger en van het leger van de Sambre en de Maas, tot in 1797. In de gevechten bij Lincelles en Kortrijk onderscheidde het regiment zich en werd ik luitenant. Na van 1797 tot 1800 te Parijs in garnizoen te zijn geweest, maakte het regiment deel uit van het leger van Italië, waar het uitblonk in den slag bij Marengo en zes bataljons Oostenrijksche grenadiers omsingelde, die de wapenen neerlegden, nadat een Hongaaisch regiment op de vlucht gejaagd was. In dezen slag trof een geweerkogel mij in de heup, wat een buitenkansje was, want ik had er mijne bevordering tot kapitein aan te danken.

    Toen het regiment Royal-Picardie in 1803 werd ontbonden, ging ik weer bij

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1