Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De Rattenlijn
De Rattenlijn
De Rattenlijn
Ebook416 pages6 hours

De Rattenlijn

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

'Wij hadden geen zeggenschap over onze kinderen. Ze gingen naar pleegfamilies en...'. Tijd om uit te praten had Victoria niet, want zo zat de hiërarchie in elkaar. Zij was maar een simpele schoonmaakster die tijdens de Tweede Wereldoorlog beviel van een zoon, die ze direct na de geboorte moest afstaan aan een nazigezin. Vijf jaar later is ze vastbesloten om haar zoon terug te vinden. Haar zoektocht brengt haar naar de geheime route die nazi's gebruikten om te vluchten naar Argentinië, ook wel bekend als de Rattenlijn. Hier ontmoet zij Nicolaï, die ook achtervolgd wordt door het oorlogsverleden. Zullen ze innerlijke rust vinden, wanneer ze vinden wat ze zoeken? Beklemmende nieuwe roman.... Rozemond toont zich een rasverteller (Haarlems Dagblad)DE RATTENLIJN is een bijzonder boek, waanzinnig spannend, onderhoudend en belangrijk. (...) Hij schrijft meeslepend, goede dialogen, mooie personages, maar er zit nog meer in. Dit boek smaakt in elk geval naar meer! (Boekblad)Deze historische roman neemt je mee op een bizarre ontdekkingstocht en laat je onthutst achter. ★★★★ (Visie)-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateMay 21, 2021
ISBN9788726774672

Read more from Matthias Rozemond

Related to De Rattenlijn

Related ebooks

Related categories

Reviews for De Rattenlijn

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De Rattenlijn - Matthias Rozemond

    De Rattenlijn

    Copyright © 2012, 2021 Matthias Rozemond and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726774672

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga Egmont - a part of Egmont, www.egmont.com

    De mensen trappen eerder in een grote leugen dan in een kleine.

    – Adolf Hitler

    Wie geen slecht geweten heeft, heeft geen geweten.

    – Nietzsche.

    Je moet heersen en winnen Of dienen en verliezen Lijden of triomferen Aambeeld of hamer zijn

    – Goethe

    Proloog

    APRIL 1940

    Licht glooiende akkers. De weg slingert zich tussen de herenboerderijen door. Losse stroken bos leggen accenten in het landschap. In de wei staat een merrie met haar veulen. Vanuit de auto kijkt Victoria haar ogen uit. Ze was nog niet eerder zo ver van huis. Na een lange bocht mindert de auto vaart. De chauffeur stopt bij het begin van een oprit. Wanneer ze door de goudkleurige poort gaan, steekt hij bij wijze van groet zijn witte handschoen op. Ze rijden stapvoets verder over het grind langs de poortwachtershuisjes, om vervolgens weer iets te versnellen. Machtige beuken, een waterpartij met fontein tussen de gazonnen, spelende kinderen op het gras. Terwijl sommige zusters een oogje in het zeil houden, lopen andere achter rotan kinderwagens over de kronkelende paden.

    Victoria’s borst zwelt op, het is alsof ze vrede inademt.

    En dan te bedenken dat ze nog geen drie kwartier geleden op het drukke station van Bremen stond. Is het toeval dat nu net de zon doorbreekt? De struiken langs de zoom van het bos krijgen een lichtgroene gloed.

    ‘Hoe groot is het landgoed wel niet?’

    ‘Ruim vijfhonderd hectare, als je alle tuinen meerekent,’ antwoordt de chauffeur met een vluchtige, maar vriendelijke blik over zijn schouder.

    ‘O kijk, je kunt hier ook tennissen,’ roept Victoria verrukt wanneer ze de beide gravelbanen ziet liggen.

    ‘Uiteraard. Verderop zijn het hertenkamp en de rozentuin.’

    Aan het einde van de oprit verrijst links het witte tehuis, een breed en statig pand met dakkapellen op regelmatige afstanden tussen het leisteen. Helemaal bovenop een torentje waarvan het koperen dak groen is uitgeslagen.

    De auto stopt voor het bordes, waarop aan weerszijden twee rode vlaggen wapperen.

    Victoria stapt uit, snuift de frisse buitenlucht op. Koolmezen kwetteren. De chauffeur tilt haar koffer uit de achterbak en begeleidt haar omhoog naar de voordeur. Bovenaan wordt ze opgewacht door drie verpleegsters in blauw met wit uniform.

    ‘Welkom in Heim Friesland,’ zegt een van hen en ze stelt zich voor als hoofdverpleegster Ada. Victoria hoort meteen aan het accent dat ze in een ander deel van Duitsland is beland. ‘Heeft u een goede reis gehad?’

    De twee anderen lachen haar vriendelijk toe.

    Met ingehouden adem bekijkt Victoria de langwerpige tapijten op de parketvloer. Langs de muren porselein, zilver en glaswerk. Het wandvullende schilderij links stelt een jachtscène voor. Dienstmeisjes zijn in de weer met pas gestreken linnengoed. Langs de versierde houten trap komt net een rij kleuters twee aan twee naar beneden.

    Dan trekt het ongeveer een meter hoge beeld op de marmeren schoorsteenmantel haar aandacht, van een trotse moeder die haar naakte baby in haar armen houdt. Een kleuter, eveneens naakt, reikt tot haar middel. Victoria loopt ernaartoe en strijkt met haar vingers langs het brons. Ze laat het tafereel stilzwijgend op zich inwerken. Het voelt alsof zich in haar hart een geheim kamertje opent.

    Zodra ze zich omdraait, ziet ze de grote adelaar met een laurierkrans in zijn klauwen die boven de zware houten deur naar het belendende vertrek is geschilderd.

    De hoofdzuster gaat haar voor naar de ruimte rechts van de hal. Ze klopt aan, doet open en overlegt met iemand binnen.

    ‘U moet nog even geduld hebben,’ zegt ze tegen Victoria.

    Als Victoria heeft plaatsgenomen op een bank, komen twee meisjes van haar leeftijd voorbij. Ze dragen dezelfde lange rokken.

    De hoofdzuster klapt in haar handen. ‘Cornelia, Traudl, wacht eens. Ik wil jullie voorstellen aan iemand die de komende tijd in jullie midden zal zijn.’

    Victoria schiet overeind. Met gloeiende wangen schudt ze hen allebei de hand.

    ‘Hoe oud ben je?’

    ‘Bijna achttien.’

    ‘Waar kom je vandaan?’

    ‘Stuttgart.’

    Tijd om meer vragen te beantwoorden krijgt ze niet. De deur is opengegaan. De hoofdzuster wenkt haar.

    Ze kijkt de meisjes na en gaat naar binnen. Bij het raam staat een groot, bijna leeg bureau. Langs de wanden zijn vitrinekasten opgesteld. De wand tegenover het raam wordt gedomineerd door een brede boekenkast van eikenhout.

    Ze is zo overweldigd dat ze niet durft te gaan zitten in een van de fauteuils, ook al voelen haar benen zwaar van de lange dag reizen. In plaats daarvan kijkt ze naar de ornamenten aan het hoge plafond.

    ‘Alleen het mooiste is goed genoeg voor jonge moeders,’ hoort ze opeens een mannenstem achter zich bij de deur.

    Een wat kalende heer in doktersjas neemt haar goedkeurend op. Hij is klein van stuk en achter zijn hoornen bril gaan kleine, geamuseerde oogjes schuil. Hij loopt op haar toe en schudt haar de hand.

    ‘Mijn naam is Havermann.’

    Ze voelt onwillekeurig aan het zilveren kettinkje om haar hals. Moeder heeft het nog gedragen en oma ook. Het is bijna of ze hun stemmen hoort, of ze haar moed willen inspreken. En toch wellen er tranen in haar ogen.

    ‘Scheelt er iets?’

    ‘Nee… het is gewoon… Ik weet niet hoe ik het moet noemen,’ zegt ze en ze vermant zich onmiddellijk weer.

    Ze durft hem niet aan te kijken.

    ‘Ik snap het. Ik verzeker u dat u zich spoedig thuis zult voelen. Waarom neemt u geen plaats? Heeft de hoofdzuster al verteld dat we hier van alle gemakken zijn voorzien? We hebben stromend warm water en centrale verwarming tot onze beschikking. Er is een lift, telefoon en er zijn niet minder dan twaalf badkamers, die geheel naar eigentijdse maatstaven zijn uitgevoerd. Maar u krijgt vandaag of morgen vanzelfsprekend een rondleiding. Dan ziet u ook de bibliotheek en de muziekkamer.’

    Zuster Ada trekt zich terug en sluit de zware deur achter zich.

    ‘U bent laat,’ zegt Havermann met een plotselinge frons op zijn voorhoofd.

    ‘Het spijt me, maar de trein uit Keulen had twee uur vertraging.’

    Havermann knikt. Victoria ziet hoe achter hem op het gazon een vlieger wordt opgelaten. Het lijkt de bode van een hemels visioen. Ze zucht. Ze zou willen dat ze nooit meer per trein hoefde te reizen en hier voorgoed kon blijven.

    Hij trekt een dossiermap uit de bureaulade.

    ‘U was zes jaar lid van de Bund Deutscher Mädel,’ leest hij voor. ‘En u heeft het afgelopen jaar als gymnastieklerares gewerkt.’

    ‘Dat klopt, Herr Direktor.’

    ‘Ik lees in de verklaring van uw huisarts dat er geen erfelijke ziekten in uw familie voorkomen.’

    ‘Inderdaad, Herr Direktor.’

    Hij legt zijn pen neer en glimlacht haar toe.

    ‘Ik ben geen directeur, ik ben de arts die u tijdens de behandeling terzijde staat.’ Ze knikt. ‘Tja, Victoria Armgard Schleyermacher,’ vervolgt hij. ‘We hebben uw Ahnentafel in goede orde ontvangen van de pastorie in Donaueschingen. We houden het in bewaring gedurende de maanden dat u bij ons bent.’ Terwijl hij spreekt, haalt Havermann het document met rood opschrift uit de map en strijkt het glad. Hij laat er een tevreden blik over gaan. ‘Dat uw stamboom onberispelijk is, wisten we eigenlijk al, anders hadden we u niet benaderd. Maar dat uw familie tot 1783 vrij is van enige smet, verdient toch wel vermelding. U mag trots zijn op uw voorvaderen.’

    Havermann glimt alsof het zijn eigen familie betreft. Een jonge, tengere zuster komt binnen en zet beiden een kopje thee voor. Kamille, ruikt Victoria.

    ‘Goed, dus we hebben de dochter van een Standartenführer van de derde ss-pantserdivisie in huis.’

    ‘Ik ben trots op mijn vader, en ik weet dat hij op zijn beurt trots is dat ik het vaderland ga dienen.’ Na een zucht vervolgt ze: ‘Drie weken geleden kregen we voor het laatst een brief.’

    ‘Het leger moet paraat zijn nu Engeland en Frankrijk ons de oorlog hebben verklaard.’

    Victoria zwijgt. Af en toe wordt ze afgeleid door de gele vlieger die langswaait.

    ‘Maar goed,’ herneemt Havermann, en hij buigt voorover. ‘Wanneer heeft u voor het laatst een arts geconsulteerd? Geen klachten?’

    Victoria omklemt haar kopje en beantwoordt alle vragen naar waarheid.

    ‘Ik begrijp dat u een gemiddelde cyclus van dertig dagen hebt. Als het goed is, begon precies twaalf dagen geleden uw laatste menstruatie.’

    Victoria knikt. Ze strijkt met een voet ongemakkelijk langs het andere been. Havermann maakt een volgende aantekening.

    Als hij klaar is, schroeft hij de dop op zijn vulpen en haalt een stethoscoop tevoorschijn. Victoria moet haar bloes uitdoen en op een hoge kruk komen zitten. Hij luistert naar haar hart en daarna naar de longen. Hij legt twee vingers op haar rug en klopt. Eerst hoog, dan steeds lager.

    ‘We zullen morgen even een röntgenopname van uw longen maken.’

    ‘Moet ik naar het ziekenhuis?’

    ‘Nee hoor, de apparatuur is hier in huis. En we hebben nog wat ochtendurine nodig. U mag zich trouwens weer aankleden.’

    Even later tilt hij haar kin omhoog zodat ze hem recht aankijkt. Als hij haar hals bevoelt en een spatel op haar tong legt, bromt hij tevreden. Met een lampje kijkt hij in haar ogen, hij meet haar bloeddruk met de kwikbloeddrukmeter. Ook haar gebit wordt geïnspecteerd. De arts gaat op in zijn werk, het lijkt wel alsof hij zijn handelingen steeds sneller verricht.

    Er volgen metingen aan haar hoofd. Eerst neemt hij de omtrek op, dan bepaalt hij de stand van haar neus ten opzichte van haar oren.

    Großartig! Ik had ook niet anders verwacht.’

    Victoria moet haar been op een krukje leggen. Terwijl een verpleegster haar onderbeen vasthoudt, zet de arts een spuit in haar enkel.

    ‘Wat… wat doet u precies?’ vraagt ze als ze een gemeen steekje voelt.

    ‘U krijgt een kleine hoeveelheid tuberculine ingespoten. Niets ernstigs, hoor. We willen zeker weten of u geen tbc heeft.’

    Uiteindelijk mag Victoria met de arts mee terug naar het bureau. Hij maakt haar attent op het formulier dat klaarligt. ‘Als u hier wilt tekenen.’

    Ze gaat zitten, neemt zijn vulpen over en zet haar handtekening.

    ‘Mooi, dan is daarmee de Zeugungsantrag door de verschillende betrokkenen ondertekend,’ zegt hij met gevoel voor ceremonie. ‘De rest van de administratie zal hoofdzuster Ada naderhand met u afhandelen. Met andere woorden: ik denk dat u klaar bent om te ontvangen.’

    Victoria schraapt haar keel. ‘Bedoelt u… U wilt zeggen dat het vandaag al gebeurt?’

    Onbewust trekt ze haar plissérok strak over haar knieën.

    ‘Ja, tenzij u eerst moet uitrusten van uw reis.’

    Victoria kijkt in haar schoot. Ze wil reageren, maar er komt geen woord over haar lippen.

    ‘Het zit zo, we staan nogal onder tijdsdruk,’ zegt Havermann en hij duwt zijn bril iets terug op zijn neus. ‘In iedere andere situatie zouden we liever het gunstigste moment afwachten. Maar de realiteit is dat onze jonge officier morgenochtend al weer terugreist naar Polen. De oorlog houdt met u of mij nu eenmaal geen rekening,’ voegt hij er verontschuldigend aan toe.

    ‘Is hij…?’

    ‘Hij verwacht u, jazeker.’ Havermann komt overeind en loopt naar het raam. Nu ziet ook hij de vlieger. Dan draait hij zich om.

    ‘Hij is de enige nazaat van een roemrijk geslacht. Zijn Ahnentafel gaat niet vijf generaties terug zoals bij u, maar maar liefst elf generaties. Hij behoort tot de absolute elite.’

    ‘De elite,’ herhaalt ze gedachteloos.

    ‘Dat wil zeggen dat hij niet zomaar blond is en fors gebouwd, nee zijn gezicht is mooi ovaal en zijn kin steekt krachtig naar voren, zonder spits te worden. Ik denk dat zijn neus nog iets hoger staat ingeplant dan bij u. Maar de uwe is weer iets kleiner. Zijn ogen liggen – en dat heb ik zelden waargenomen – volmaakt symmetrisch in hun kassen. Uw ogen zijn groen, opvallend genoeg. En uw lippen zijn bleker en dunner dan bij hem het geval is.’

    ‘Hoe heet hij?’

    ‘Dat mag ik u helaas niet vertellen. Discretie komt in Heim Friesland op de eerste plaats.’

    Hij neemt haar hand in de zijne en geeft er een goedkeurend klapje op.

    ‘Er valt weinig op hem aan te merken, geloof ik,’ zegt ze met zachte stem.

    ‘Ach, niemand is volmaakt. Zijn haar is iets te krullend naar mijn smaak. Perfectie is voorbehouden aan de toekomst. Ónze Germaanse toekomst.’

    ‘Ik weet dat u hoge eisen stelt. Misschien ben ik niet de geschikte persoon.’

    ‘Dat spijt me nou werkelijk. Het is allerminst mijn bedoeling om u af te schrikken.’ Zijn glimlach stelt haar niet gerust. ‘Ik ben juist zo blij dat u op deze korte termijn de lange reis hebt kunnen maken.’

    Victoria voelt haar ogen branden als ze langs hem heen naar buiten kijkt.

    ‘Gelooft u me maar. Het is een flinke, maar ook een eerlijke en betrouwbare knul.’

    ‘Daar twijfel ik niet aan. Gaat het… Ik bedoel, gebeurt het eenmalig?’

    ‘Driemaal, geheel volgens de voorschriften van procedure 3b. Dat wil zeggen, zolang u geen hinder ondervindt. Uw gezondheid en welbevinden gaan voor alles. Voorafgaand aan uw eerste ontmoeting kunt u straks rustig gebruik maken van een opwekkend rozemarijnbad. Voor vanavond is een tweede ontmoeting voorzien. Daarna krijgt u een lavendeloliemassage en na een goede nachtrust volgt, voorafgaand aan de derde ontmoeting, eerst een stevig ontbijt en wie weet een verkwikkende wandeling met de meisjes langs de grot of het hertenkamp. U zult geen klachten hebben, gelooft u mij.’

    Victoria perst er een glimlach uit. Hij laat haar hand los en werpt nog een ernstige blik op zijn horloge.

    ‘Welnu. Hoofdzuster Ada zal u voorgaan naar het vertrek boven. U kunt dat uiteraard van binnenuit afsluiten. Als het goed is, wacht de Untersturmbannführer al op u. Hij heeft net twee weken verlof achter de rug.’

    Het duurt even voor ze in beweging komt. Hij legt vaderlijk een arm om haar schouder en leidt haar naar de deur.

    ‘Mocht ik u nog van dienst kunnen zijn, laat u het dan alstublieft weten. O ja, naast het bed treft u een instructieboekje aan. De jonge officier is niet alleen geduldig, hij is ook ervaren op dit vlak. Hij kan u het beste alles zelf uitleggen.’

    Havermann kust haar op haar voorhoofd.

    ‘Ik vertrouw erop dat u de Führer een mooi kind zult schenken.’

    Hoofdstuk 1

    OKTOBER 1943

    Nicolaï werd in een grijze arrestantenwagen naar het hoofdbureau van de Gestapo in de Euterpestraat gebracht. Op de hoek van de straat stond een nsb’er Volk en Vaderland uit te venten. Het was typisch oktoberweer. De wind rukte de bladeren los van de bomen, fietsers kwamen moeizaam vooruit.

    Het zweet stond op zijn rug, hij wist wat hem te wachten stond. De verhalen over de Gestapo waren hem genoegzaam bekend. Een vriend van een collega was vorig jaar tot moes geslagen; ‘Ik mag van geluk spreken dat mijn lever er nog in zit.’

    Nicolaï had ademloos toegehoord. Elke klap had hij zelf kunnen voelen.

    ‘Toch hebben ze niet uit me gekregen van wie die vervalste bonnen afkomstig waren.’

    Ze draaiden het terrein op. In het plantsoen wapperde een ss-vlag. De voorgevel van het gebouw was afgeplakt met rode en zwarte bekendmakingen. Nicolaï probeerde rustig te blijven ademen. Straks zou hij zijn meest onnozele gezicht opzetten. Dat kon hij. De naam Van Dinteren zou niet vallen.

    Bij binnenkomst moest hij zijn zakken leegmaken. Hij tekende voor een horloge, sigaretten, papiergeld, zijn vrijstelling van vordering van rijwielen en wat zinken muntjes.

    Hij werd een deur door geleid met daarop een emaillen plaatje met het opschrift ermittlung. Hij koesterde een vage hoop dat dat ‘bemiddeling’ betekende.

    ‘Dus u weet niet voor wie het pakje bestemd was dat u bij zich had?’ vroeg de jonge officier. Nicolaï schatte hem begin twintig. Hij had een regelmatig, lang gezicht, een smalle mond en donkere ogen. Zijn rechte neus liep af in een spitse punt.

    ‘Ik zei al: ik maakte gisteravond een wandeling, ik had helemaal geen pakje bij me.’

    ‘Hm. Wij vonden veel papier bij u in huis, meneer Schoonhoven. U weet toch dat er schaarste heerst?’

    ‘Zeker. Het is papier van het postkantoor waar ik werk. Ik wilde een oorkonde maken en ik was –’

    ‘Een oorkonde? Waarvoor?’

    ‘Mijn ouders zijn binnenkort vijfentwintig jaar getrouwd.’

    ‘Mijn gelukwensen.’ Nicolaï wist even niet hoe hij moest reageren. ‘En voor wie zijn de andere negenenzeventig oorkondes? En de lijm en de inkt, wat was u daarmee van plan?’

    ‘Kijk…,’ begon Nicolaï, een zin die geen vervolg kende.

    ‘U heeft sinds vorig jaar, september 1942, een vrijstelling om te mogen fietsen. Met welke reden?’

    ‘Ik breng af en toe spullen van het ene postkantoor naar het andere. Zodra juffrouw Wiersma –’

    ‘U geeft dus toe dat u gemakkelijk aan materialen kunt komen.’

    ‘Ik kan niets stelen, als u dat bedoelt. Wat ik van de ene locatie meeneem, moet op het volgende adres aankomen.’

    ‘Wie heeft het over stelen?’ vroeg de officier en hij vouwde ontspannen zijn handen voor zich op tafel. ‘Iets anders. U bent zich ervan bewust dat met dergelijke spullen persoonsbewijzen worden vervalst?’

    ‘Nee. Dat wil zeggen…’

    Nicolaï begon steeds gejaagder te ademen. Voor zijn gevoel kon hij zichzelf nu zomaar verraden. Als zijn verweer was dat hij niets afwist van de uiteindelijke bedoeling van de kantoorartikelen, dan gaf hij al bijna toe dat hij op weg was gegaan om ze aan derden over te dragen.

    ‘Ja, ik luister.’

    Zolang het antwoord uitbleef, veranderde er niets aan de uitdrukking op het gezicht van de jonge officier.

    Er werd op de zware deur geklopt. Iemand in plusfour en groene spencer wenkte de officier met een stapeltje papieren. Het gesprek werd op de gang gevoerd.

    Terwijl hij met zijn vingers friemelde, repeteerde Nicolaï de verklaring die hij in de arrestantenwagen had uitgedacht. Hij moest er ruiterlijk voor uitkomen dat hij in de fout was gegaan door spullen achter te houden. Hij zou voorstellen de eventuele schade met overwerk te compenseren. Op zijn woord van eer waren er van hem geen verdere problemen te verwachten.

    Toen de officier weer binnenkwam, speelde er een kleine, tevreden glimlach om zijn mond. Nicolaï ging verzitten.

    ‘Klopt het dat u bolsjewistische sympathieën koestert, net als uw vader en uw broer?’

    ‘Ik was een blauwe maandag lid van de rsap, als u daarop doelt. Jeugdig enthousiasme, nu ik erop terugkijk.’

    ‘Enthousiasme of onbezonnenheid?’

    ‘Onbezonnenheid misschien wel.’

    De officier liep naar het raam, waar hij de aantrekkende storm gadesloeg. Hij nam de tijd voordat hij weer tegenover Nicolaï plaatsnam. Hij leunde naar voren. ‘Laat ik u wat vertellen. Ik heb aan het oostfront gevochten, en ik kan u zeggen dat de Iwans niet zachtzinnig te werk gaan. U hoeft zich geen illusies te maken over Stalins plannen, mocht hij West-Europa onderwerpen. Ik, Hauke Pattist, kan tenminste van mezelf zeggen dat ik alles heb gedaan om het joods-bolsjewistische complot te verijdelen.’

    ‘Niet iedere socialist is een Stalin-aanhanger, meneer Pattist,’ bracht Nicolaï snel in en hij veegde zijn handpalmen droog aan zijn broek.

    ‘Wat bent u dan eigenlijk wel? In tijden van oorlog moet een mens stelling nemen. Tussen de schootslinies in blijven zitten, is vragen om moeilijkheden.’

    Nicolaï moest slikken. Zijn ouders zouden het op dit punt roerend met Pattist eens zijn.

    ‘Ik geloof in samenwerking tussen de landen. Ook al is de Volkenbond op sterven na dood, ik –’

    Wer nicht für mich ist, der ist gegen mich, zegt Hitler. U weet misschien hoe wij omgaan met vijanden van de groot-Germaanse gedachte. We kunnen ons geen sentimentaliteiten veroorloven. Hoe oud bent u?’

    ‘Bijna vijfentwintig.’

    ‘Getrouwd?’

    ‘Nee.’

    ‘Vrijgesteld van arbeidsinzet?’

    ‘Overheidsdienst.’

    Pattist knikte. Nicolaï kon zijn onverwacht kameraadschappelijke blik niet goed inschatten. Pattist toonde zich in alles een keurige jongeheer. Zijn glimmende haar zat in een strakke zijscheiding. Enkel het hakenkruisspeldje op zijn revers verried met wie Nicolaï van doen had.

    Pattist haalde een sigarettenetui tevoorschijn. ‘Neemt u er gerust een.’

    Nicolaï bedankte.

    ‘Als ik heel eerlijk ben: u lijkt me niet het type dat het Derde Rijk moedwillig saboteert.’

    Nicolaï ademde diep in. Hij voelde tranen in zijn ogen branden. ‘Ik heb nog nooit ergens aan meegedaan, ik ben nu eenmaal een schijterd.’

    Pattist stak zijn sigaret aan en inhaleerde diep. ‘Een schijterd, zegt u? Daar heeft u zeker een aantal kenmerken van. Aan de andere kant: een schijterd had in het voorjaar gewoon al zijn koper en lood ingeleverd. Het is nogal wat om de Wehrmacht de grondstoffen te onthouden waarmee Europa moet worden bevrijd.’

    Nu Nicolaïs kin op zijn borst was gezakt, viel ook zijn mond open. Alsof de spieren in zijn gezicht het een voor een begaven.

    ‘En die stakingsoproep die we bij u thuis aantroffen, ook niet zo mooi. Dat past meer bij destructieve lieden zonder verantwoordelijkheidsgevoel.’

    ‘Die staking was twee jaar geleden en van koper weet ik niets af.’

    ‘Dan wist u misschien ook niet dat u een radio in huis hebt?’

    ‘Jawel, maar alleen om te weten wanneer deze oorlog verdomme voorbij is.’

    ‘Voorbij? De oorlog komt in een beslissende fase. We zouden schouder aan schouder moeten staan.’

    Er kwam een jonge vrouw met koffie binnen. Koffie van echte bonen. Nicolaï moest het kopje met beide handen vasthouden om het rinkelen tegen te gaan. Hij dacht aan zijn ouders. Het was alsof hij zichzelf hier door hun ogen kon zien zitten. Als je trouw blijft aan jezelf en aan de waarheid, kan je niets overkomen, hadden ze hem altijd voorgehouden. Had hij deze ellende over zichzelf afgeroepen? Had hij zich nooit met Van Dinteren mogen inlaten? Was wat Van Dinteren deed in strijd met de waarheid?

    ‘Wat zijn uw plannen dan voor na de oorlog?’

    ‘Daar heb ik nog niet echt over nagedacht.’

    ‘Dat wordt anders wel hoog tijd. U zet behoorlijk wat op het spel. En dat allemaal vanwege zo’n onbenullig pakje. Daar kan ik niet goed inkomen.’

    Nicolaï vroeg of hij alsnog een sigaret mocht. Pattist hield zijn zilveren etui ridderlijk voor hem open en gaf daarna vuur. Om beurten bliezen ze een wolkje. De klok aan de muur tikte.

    ‘Vertelt u nou maar wat het voor pakje was.’

    Nicolaï antwoordde niet.

    ‘U neemt ’s avonds spullen mee van huis, laat ze achter in een vuilnisemmer en u kunt zich daar naderhand niets van herinneren? Zo dom ziet u er toch echt niet uit. Voor wie was het bestemd?’

    Nicolaï keek nog altijd naar het bureaublad en niet naar de man tegenover hem.

    ‘U helpt uzelf niet met hardnekkig zwijgen, en uw ouders al evenmin. Die zien liever een gezonde zoon terugkomen.’ Pattist drukte zijn sigaret fijn in de glazen asbak. Hij leek zijn geduld te verliezen. ‘Mijn moeder zei altijd: als een deur klemt, dan moet de schaaf eraan te pas komen. En zoiets gaat er straks gebeuren. We nemen u mee naar beneden, meneer Schoonhoven, naar de medische kamer. Maakt u zich geen zorgen, wij schaven niet in letterlijke zin. Dat moet u overdrachtelijk zien. Mensen van wie wij vermoeden dat ze informatie achterhouden, helpen wij zich van hun last te bevrijden.’

    Nicolaï zei niets. Hij zou willen smeken naar huis te mogen. Kon hij deze hele geschiedenis maar achter zich laten. Hij keek Pattist aan, op zoek naar een signaal dat het misschien allemaal wel meeviel. Toen hij niets dan kou in diens blik ontmoette, voelde hij hoe zijn onderlip begon te trillen.

    ‘Zoals u wilt. Straks mag u uw kleren uitdoen en gaat u met ons mee.’ Pattist ging met één heup op het bureau zitten terwijl hij steeds melodischer praatte, alsof hij een schooljongen toesprak.

    ‘U zult worden vastgebonden en geblinddoekt. Het gaat ons om de waarheid, zoals u begrijpt. En het bijzondere aan de waarheid is dat die er altijd uit wil. Dat lucht nu eenmaal enorm op. Maar één ding moet u goed begrijpen,’ zei Pattist en hij boog licht voorover. Nicolaï kon zijn ietwat zurige adem ruiken. ‘Wij zijn geen onmensen: als u het niet meer uithoudt, als u de pijn niet meer verdraagt, hoeft u maar te zeggen dat het genoeg is geweest. Daar luisteren we naar. Daarvoor geef ik u mijn woord.’

    De naam Van Dinteren viel algauw. En daarna nog meer namen die mogelijk verband hielden met de bestelling van honderdtachtiggramspapier, lijm en inkt. Als het verlichting had gegeven, had hij ook zijn moeder verraden. Of partijgenoten of onze Lieve Heer. Iedereen, als hij die afschuwelijke pijn in zijn onderrug maar niet meer hoefde te voelen. Zelfs Pattist leek verrast dat Nicolaï zo snel brak. De stenografiste had moeite om zijn woordenstroom bij te houden.

    Nog voor het middaguur werd hij naar het huis van bewaring aan de Weteringschans gebracht. Door het raampje van de arrestantenwagen zag hij de schillenboer en een enkele fietser. De wind was al weer iets gaan liggen.

    Ondersteund onder beide schouders strompelde hij het huis van bewaring binnen. Op de gangen was hij als de dood om degenen onder ogen te komen die hij zojuist had verraden.

    Hij moest met zijn handen in zijn nek plaatsnemen in een rij tussen andere mannen. Ze stonden met hun gezicht naar de celdeuren. Een landwachter met mp40-machinepistool liep langs en commandeerde van alles in steenkolenduits.

    Eenmaal in zijn cel van drie bij anderhalve meter legde hij zijn hoofd tegen de grijze muur. Hij hoorde stemmen en voetstappen die zich door het holle gebouw verplaatsten. Ergens floot iemand vals het Wilhelmus. Hij had nog zoveel last van zijn milt en nieren dat hij niet eens fatsoenlijk kon zitten.

    Hij las het huisreglement aan de muur. Om halfzeven werd hij gewekt, ’s avonds om acht uur ging het licht uit. ’s Ochtends werd hij geacht zijn cel schoon te maken. Hoezo mocht je als gevangene niet uit het raam kijken of op een stoel staan?

    Hij kon het niet bevatten. Zelfs Dries, die nsb’ers op straat had toegeroepen: ‘Nog niet dood, stelletje gluiperds?’ was er met een boete van vijfentwintig gulden vanaf gekomen. En Miep van de overkant was het dragen van een oranje bloem in haar knoopsgat op een geldstraf van vijftien gulden komen te staan. Dat waren moedwillige verzetshandelingen. Maar hij was degene die, omdat hij door Van Dinteren was gesommeerd om wat spullen te regelen, in deze ellendige cel zat.

    Na twee dagen werd Nicolaï naar kamp Schoorl overgebracht en van daaruit naar kamp Amersfoort. Hij had geen stempels van de Duitsers gestolen of vervalst, hij had de persen niet bediend, hij had aan niemand persoonsbewijzen verstrekt. En toch zat hij hier achter prikkeldraad tussen verzetslieden, communisten en Jehova’s getuigen. Eén keer haalde hij het in zijn hoofd zijn gevangenschap aan de orde te stellen. Hij had toch naar waarheid verteld wat hij wist?

    ‘Sie sind eine miese Drecksau,’ werd hem toegebruld. Gevolgd door klappen met een knuppel op zijn rug. Toen hij daarna vanaf de stenen grond omhoogstaarde, zag hij de wolken overdrijven. Ronde, bijna kneedbare formaties, door een onzichtbare hand voortgedreven.

    Hij verbleef enkele weken in kamp Amersfoort. Op de ochtend van 24 oktober – nota bene de verjaardag van zijn broer – werd hij op transport gesteld naar Duitsland. Er was kennelijk een afschuwelijke fout in de administratie van de Gestapo geslopen, toch hield hij zijn mond. Als hij zich fatsoenlijk gedroeg, zouden de Duitsers vanzelf doorkrijgen dat hij onschuldig was. Hij zou zich in positieve zin onderscheiden van de anderen, meer stond hem niet te doen.

    Net zo goed hield hij zich gedeisd toen enkele medegevangenen, terwijl de trein even voorbij de IJssel in Deventer stilstond, de mogelijkheid bespraken om uit te stappen en van de brug te springen. Nicolaï vond het een idioot plan. Je zwom de rivier over, en dan? Waar moest je in godsnaam heen? Hij zag schapen grazen op de uiterwaarden en herinnerde zich de laatste keer dat hij hier was geweest. Zijn vader en hij hadden vanuit Doesburg een fietstocht gemaakt. Eindeloze zandwegen, bermen vol fluitenkruid en een jenever bij de eerste kroeg terug in het dorp. Ze hadden er biljart gespeeld op een iets aflopende tafel.

    Op het moment dat de trein zich weer langzaam in beweging zette, hoorde hij schoten in de verte. Er werd geroepen in het Duits. Iemand had het er dus toch op gewaagd. Ademloos luisterden Nicolaï en de andere mannen naar wat zich buiten afspeelde. De geluiden stierven weg. Niemand wist of de vluchteling het er goed had afgebracht. Niemand sprak erover.

    Tegenover Nicolaï zat een man zich zo zenuwachtig in het gezicht te krabben dat Nicolaï er zelf jeuk van kreeg. Zijn sandalen wekten de indruk dat hij gewoon een dagje uit was. Onderwijl probeerde hij, gehinderd door het schommelen van de trein, een gebruikte envelop aan de voor- en achterkant vol te schrijven. Zijn handschrift werd steeds priegeliger. Toen hij klaar was, gooide hij het papier door het opengedraaide raampje. ‘Hopen maar dat iemand hem vindt en naar Gerda opstuurt,’ zei hij tegen niemand in het bijzonder.

    Even overwoog Nicolaï de man om zijn pen te vragen en zelf een woord tot zijn ouders te richten. Maar het idee dat hij hen met een dergelijke noodkreet – hij had pas nog geruststellende woorden vanuit Amersfoort geschreven – nodeloos ongerust zou maken, weerhield hem ervan.

    Na Groningen gingen ze verder in veewagons met stro op de vloer. Nicolaï kon niet begrijpen dat ze niet eens wat te eten of te drinken kregen. De mannen hielden de moed erin door de ontwikkelingen aan het oostfront door te spreken. Iedereen was het erover eens dat er na Stalingrad voor de moffen geen houden meer aan was. En als de Amerikanen in Italië in dit tempo doorstoomden, was de oorlog binnen een jaar voorbij. Voor de anderen was dit misschien een gunstig vooruitzicht, maar Nicolaï kon zich met geen mogelijkheid voorstellen hoe hij het een jaar in gevangenschap moest uithouden.

    Het duurde nog twee volle dagen tot ze het eindpunt van de reis bereikten. Midden in de nacht kwam de trein tot stilstand. Toen de deuren opengingen, drong het licht van felle lampen naar binnen. In een lange rij werden de Nederlandse mannen verder geleid. Links en rechts ss-officieren in glimmende leren jassen met de handen kalm op de rug. Ordebewakers hielden herdershonden aan lange riemen.

    ‘Ze gaan ons allemaal vergassen,’ riep iemand niet ver achter hem.

    Nicolaï keek angstvallig om zich heen of een van de Duitsers het had gehoord. Tegelijk probeerde hij zijn schouders te rechten en niet met zijn ogen te knijpen als de eerste de beste dief. Er bestond ook nog zoiets

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1