Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Koekoeksjong
Koekoeksjong
Koekoeksjong
Ebook546 pages8 hours

Koekoeksjong

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

In 'Koekoeksjong' volg je de enerverende levens van twee vrouwen die beide verstrikt raken in een onderzoek. Journaliste Maria Allende wil erachter komen wat er met de vermoorde vrouw is gebeurd, die in het huis woonde waar zij nu woont. Ze ontdekt met gevaar voor eigen leven haar verborgen geheimen die ze nooit voor mogelijk had gehouden. Tegelijkertijd doet aanklager Madeleine Edwards onderzoek naar een zelfdoding van een Marokkaanse jongen. Of is de jongen op koele wijze vermoord? Terwijl ze diep betrokken raakt met de zaak, komt ze in aanraken met vrouwenhaat, ook dichtbij huis. Hoe houden de sterke vrouwen hun hoofd koel in deze onrechtvaardige wereld? -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateMar 8, 2021
ISBN9788726355291
Koekoeksjong

Related to Koekoeksjong

Titles in the series (2)

View More

Related ebooks

Related articles

Reviews for Koekoeksjong

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Koekoeksjong - Katarina Wennstam

    Koekoeksjong

    Translated by Tineke Jorissen-Wedzinga

    Original title: Dödergök

    Original language: Swedish

    Copyright © 2008, 2021 Katarina Wennstam and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726355291

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga Egmont - a part of Egmont, www.egmont.com

    Voor Mani, Emil en Moa

    Eerste deel

    De beer ligt rustig,

    de beer ligt rustig

    te slapen in zijn hol.

    Hij is niet gevaarlijk,

    dat is wonderbaarlijk.

    Maar doe wel voorzichtig,

    en omzichtig,

    want vertrouwen kun je ’m nooit.

    Het schot weerklonk door de kamer. Een fractie van een seconde. Daarna was het stil, doodstil. Ze gaf geen schreeuw, er kwam geen woord over haar lippen. Zelfs niet toen ze op de grond viel.

    Ik betrapte mezelf erop dat ik naar de muur staarde. Niet naar haar. Niet naar al het bloed. Ik keek niet omlaag naar mijn vrouw, die met een bloederig gat in haar borst op de keukenvloer lag. Ik zag niet hoe het leven uit haar vloeide. Ik zweer het, ik heb niet gekeken. Ik heb niet gezien hoe haar benen begonnen te schokken, maar ik voelde de zwakke trekkingen tegen mijn eigen been. Ze plantten zich verder voort door mijn lichaam. Ik weet me nog te herinneren dat ik bijna struikelde, ik wankelde, zocht steun bij het aanrecht. Geloof ik.

    Ik hoorde iets. Misschien was het mijn eigen stem, of kwam het van haar? Een gereutel, een kuchje uit de diepte. Ik voelde hoe haar ene voet tegen mijn kuit sloeg, hoe warm haar huid nog was tegen mijn blote been. Daarna lag ze stil. Ik weet het niet precies meer.

    Maar ik weet nog wel goed hoe ik me uitrekte naar een handdoek; mijn hand wist precies waar hij hing. Zonder nog naar het wapen te kijken, legde ik het in de handdoek en zonder na te denken bij wat ik deed, wat ik aanrichtte, veegde ik mijn pistool zorgvuldig af. Ik wiste alle sporen weg. Ik zorgde er telkens goed voor dat ik niet naar de grond keek. Nee, daar had mijn blik niets te zoeken.

    In plaats daarvan staarde ik naar de muur. Ondanks het bloemetjesmotief van het behang zag ik duidelijk het gat in de muur. Het gat van de kogel die mijn vrouw had gedood.

    ZONDAG 20 APRIL

    De rij staat tot op straat. Tien geduldige stellen staan in de tuin en op de trap van het huisje te wachten. Ze trekken blauwe plastic hoezen over hun schoenen en bladeren in de prospectus die de assistente van de makelaar uitdeelt.

    Door de ramen heen is te zien dat er binnen ook veel kijkers zijn.

    Maria Allende zucht diep en wendt zich tot haar man, Tobias Andersson, op de achterbank.

    ‘Shit. Zullen we het maar vergeten?’

    ‘Ben je gek, het ziet er heel mooi uit.’

    Maria remt af, een auto achter haar begint geïrriteerd te toeteren. Voor haar parkeert een andere auto achteruit in, precies tegenover het huis. Er staan diverse andere auto’s provisorisch geparkeerd; half in de greppel of op opritten van andere huizen.

    ‘Wat een puinhoop. We kunnen niet eens een plekje voor de auto vinden. Er zijn wel honderd kijkers.’

    ‘Doe niet zo moeilijk. We gaan gewoon om de beurt. Dan hoeven we Alma er ook niet uit te halen.’

    Naast Maria op de passagiersstoel zit dochterAlma met halfopen mond te slapen, haar speen hangt losjes tussen haar lippen. Het kleine lijfje snurkt licht. Haar lange wimpers rusten op haar lentebleke wangen, in haar mondhoek zit wat opgedroogd speeksel.

    Maria kijkt in de achteruitkijkspiegel naar de glanzende zilverkleurige Mercedes, die nogmaals toetert. Ze vraagt zich af of hij écht wil dat ze over de auto vóór haar heen rijdt.

    Ze kijkt naar alle mensen die staan te wachten om binnen te komen. Bij het open huis. Ontspannen op hun vrije zondag, maar wel van top tot teen in merkkleding gestoken.

    Er komt een vrouw het huis uit, ze is gekleed in een kort bontjasje en een honkbalpet, heeft zorgvuldig gestifte lippen, haar handtas is bezaaid met lv- logootjes. Aan haar zijde een man met een donzen bodywarmer over zijn trui en een voldaan lachje om zijn lippen. Hij buigt voorover en fluistert iets in het oor van de makelaarsassistente, die snel een aantekening in haar papieren maakt.

    ‘Echt, Tobbe, dit wordt niets. Zie je wat voor figuren dat zijn? Die bieden zeker een half miljoen kronen, misschien wel zeven ton. We keren om zo gauw het kan.’

    ‘Niets ervan. Jij wilde dat we hiernaartoe zouden gaan!’

    Tobias klinkt ook steeds geïrriteerder. Of dat komt door de toeterende Mercedes achter hen of door Maria’s onwil weet ze niet, maar zijn zin begint en eindigt met een zware en duidelijke zucht. Demonstratief, zodat ze niet kan missen dat hij vindt dat ze te ver is gegaan.

    ‘Ik kon toch ook niet weten dat half Stockholm geïnteresseerd zou zijn in hetzelfde huis.’

    ‘Dat is toch niet zo gek? Pas gerenoveerd vrijstaand huis in Nacka, op fietsafstand van diverse zwemstrandjes, grote tuin op het zuidwesten en alle originele houten vloeren opnieuw geschuurd. Het bezichtigen waard!

    Tobias leest hardop voor uit de omcirkelde advertentie in de woonbijlage van Dagens Nyheter, die opgevouwen naast hem op de achterbank had gelegen.

    ‘Ja, maar een woonoppervlak van tachtig vierkante meter. Hoeveel mensen kunnen zo klein wonen?’

    ‘Blijkbaar vrij veel.’

    ‘Goed, maar ik ben in elk geval niet een van hen. Niet meer.’ ‘We kunnen toch wel gaan kijken voordat we weggaan?’

    ‘Nee.’

    ‘Ja.’

    Tobias heeft het portier al opengedaan. De auto achter hen toetert nogmaals.

    ‘Het zal wel even duren. Probeer te keren, dan maak ik snel een rondje.’

    Ze ziet hoe Tobias zijn schoenen bij de voordeur uitschopt nadat hij glimlachend langs de rij wachtenden is gekomen. De auto vóór haar is er eindelijk in geslaagd te parkeren. Ze rijdt erlangs en zoekt naar een plek om te keren.

    Veertig minuten later. Ze hebben geprobeerd Alma wakker te maken, die half slapend over haar vaders schouder hangt. Maria geeft hun naam en nummer door aan een makelaar, die hen in Tyresö in een souterrainvilla van zevenennegentig vierkante meter verwelkomt. Ze komen een stel tegen dat naar de makelaar knikt, ‘bedankt’ mompelt en vertrekt.

    Door de open terrasdeur in de woonkamer kijken Maria en Tobias uit op tuinmeubels en een barbecue. En ze horen duidelijk dat de ‘keurig onderhouden tuin’ op een steenworp afstand van de snelweg naar de stad ligt.

    De makelaar beantwoordt enigszins geforceerd hun vragen over het huis en probeert niet te laten doorschemeren dat hij bijna moet schreeuwen om het lawaai van het verkeer te overstemmen.

    ‘Drie soorten rozen. Bloeien om de beurt, de hele zomer. Je ziet het nu niet, maar de tuin is heel groen en vanaf mei bijzonder fraai. De bomen vangen veel geluid van de weg op. En er ligt een fantastische crèche op slechts vijftien minuten hiervandaan.’

    Ze maken voor het fatsoen een rondje en halen allebei automatisch hun neus op als ze de natte cel op de begane grond betreden. Schimmel. Ze slaan hun ogen ten hemel, fluisteren met elkaar.

    Giebelend lopen ze de trap weer op en geven de map met foto’s en de beschrijving aan de eenzame makelaar terug.

    ‘Ik wil speeltje.’

    Alma stampt resoluut met haar voetje op de grond wanneer ze naast Maria voor de balie van de McDonald’s staat. Maria knikt afwezig en kroelt Alma door haar haar, kijkt naar de menu’s aan de muur en probeert een balans te vinden in de mengeling van razende trek en toenemende afkeer die ze altijd heeft voor het eten hier. Ze wil frites, een McFeast, een milkshake en appeltaart, maar weet hoe lang de smaak van frituurolie en dressing in haar mond zal blijven hangen.

    Tegelijkertijd probeert ze haar innerlijke stem tot zwijgen te brengen, die haar bespot dat ze hier überhaupt over de vloer komt, terwijl ze vroeger bij alles wat heilig was zwoer nooit een Happy Mealmoeder te worden. Stel dat ze een ‘Hé, hallo’ hoorde! Ze zou onder een tafel duiken om zich te verstoppen als er een kennis langs de grote ramen naar de parkeerplaats liep. Die Amerikaanse, hypercommerciële Mc Donald’s is eigenlijk verboden terrein.

    Jeetje, ze hebben vrienden die de hamburgerketen hebben geboycot, ertegen hebben gedemonstreerd en handtekeningen hebben verzameld, zelfs een baksteen naar binnen hebben gegooid. Dan wil ze niet op heterdaad worden betrapt met haar tanden in een Big Mac. Dan wil ze geen platte argumenten ter verdediging hoeven afdraaien als het gaat om zoiets simpels als de weg van de minste weerstand voor Maria en haar gezin.

    Tobias heeft een tafeltje bemachtigd en roept Alma naar zich toe, schreeuwt iets over voordeelmenu’s en dat hij een Voordeelmenu Extra wil. Als hij zijn dochter uit haar jas en muts helpt, ziet ze hoe zijn hoodie opkruipt over zijn buik. Ze ziet het platte, harige, ziet de band van zijn spijkerbroek, die op zijn smalle heupen hangt. Ze begrijpt niet hoe hij zo slank kan blijven met alle hamburgers die hij naar binnen werkt.

    ‘Zullen we dit huis ook gaan bekijken voordat we ermee stoppen voor vandaag?’

    ‘Wanneer is de bezichtiging?’

    ‘Over een uur.’

    ‘Hebben we daar puf voor?’

    ‘Het ziet er mooi uit.’

    ‘Daarom juist.’

    ‘Schei uit.’

    ‘Weet je dat ik er schoon genoeg van heb om telkens met bieden te verliezen, alleen omdat een of andere copywriter op Södermalm zijn driekamerwoning voor vierenhalf miljoen heeft weten te verkopen en honderdduizend kronen boven ons gaat zitten, wat we ook bereid zijn te betalen? Weet je dat ik het zat ben om van open huis naar open huis te gaan en voortdurend te hopen dat juist dát huis ons toekomstige thuis zal worden? Want dan begin ik te hopen dat we het kunnen betalen, ga erover nadenken hoe alles zou passen, hoe je het zou kunnen inrichten...’

    ‘Maar dat hoeft toch niet? Je hóeft toch niet zo gevoelsmatig betrokken te raken bij elk huis dat we bekijken, Maria...’

    ‘Ja, dat moet wél. Hoe kan ik anders weten of ik daar wil wonen? En of ik wil dat Alma daar zal opgroeien, of we het daar de komende tig jaren naar ons zin zullen hebben?’

    ‘Het is maar een huis, hoor.’

    ‘Wat nou, maar?’

    ‘Nou, precies wat ik zeg.’

    Tobias zuigt het laatste restje uit zijn milkshakebeker, Maria’s nekharen gaan overeind staan bij het slurpende geluid. Zijn blik staat op oneindig, hoewel hij weet dat wat hij zegt haar woest maakt. Haar bloed kookt.

    ‘Jezus, wat ben jij vervelend, zeg. Het gaat wel om ons gemeenschappelijke thuis hoor, kun je dan in elk geval niet doen alsof je het leuk vindt?’

    Tobias glimlacht plichtsgetrouw en geeft antwoord.

    ‘Ik vind het ontzettend leuk.’

    Zijn stem drukt wat anders uit.

    Alma kijkt bezorgd van de een naar de ander en legt haar Happy Mealspeeltje weg.

    ‘Verhaaltje vertellen.’

    ‘Wil je wel verhuizen, Tobias?’

    ‘Als het jou blij maakt.’

    ‘Wat nou mij blij maakt? Wil jij verhuizen?’

    ‘Ja, ik geloof van wel. Ja. Maar ik wil maar zeggen dat het voor mij geen kwestie is van leven of dood.’

    ‘Wat bedoel je daarmee?’

    Alma probeert hen af te leiden door haar nieuwe plastic hondje weg te smijten. Als het hondje op de vloer is beland, begint het te blaffen en rockmuziek te spelen.

    Wanneer ze bij het huis aankomen, is het middag. De voorjaarshemel is diepblauw, met lichte banen bij de horizon. Ze horen de vogeltjes kwinkeleren als ze uit de auto stappen. Alma wurmt zich uit haar autostoeltje en springt op het asfalt, stuitert over de straat. Ze horen haar het eerste couplet van ‘Schaapje, schaapje, heb je witte wol?’ zingen.

    Tobias pakt Maria’s hand en trekt haar naar zich toe.

    ‘Soms, dan...’

    ‘Hmm...?’

    Maria luistert maar half. Ze voelt de warmte van Tobias’ lichaam, kijkt naar Alma’s gehups voor hen. Het zachte gevoel vanbinnen dat haast pijn doet. Haar schatje.

    ‘Soms snap ik waarom we dit doen.’

    ‘Dat we wat doen?’

    ‘Waarom jij en ik ervoor hebben gekozen samen een kind te nemen. Als je haar ziet. Als ze is zoals ze nu is.’

    ‘Ja, ik weet het. Het leukste kind van de wereld.’

    ‘En het vervelendste, soms.’

    ‘Dat moet je niet zeggen.’

    ‘Maar dat is ze soms wél.’

    ‘Mijn kind niet. Jouw kroost misschien, maar mijn Alma niet.’

    Tobias houdt zijn arm om Maria’s middel als ze door de wijk met rijtjeshuizen lopen, hij laat zijn arm losjes op haar heup liggen, buigt zelfs opzij en geeft haar een kus in haar hals, vlak onder haar oor.

    Hij fluistert plagerig in haar oor.

    ‘Als ik me niet vergis, was jij degene die vanochtend tegen dat schatje van je zei dat ze die verrekte legosteentjes moest oppakken en de keuken heel snel moest verlaten.’

    Maria verstijfde.

    Waarom doet hij zo?

    Het ene moment weet ze zich geborgen in zijn omhelzing, het volgende ogenblik geeft hij haar een steek onder water. En die is precies raak. Ze had vanochtend inderdaad onnodig luid en hard tegen haar dochter gesnauwd. En ze had inderdaad gevloekt.

    Maar wie doet dat niet als je de dag begint door met blote voeten op een hard stukje plastic op de keukenvloer te trappen?

    ‘Mmm. Ja, grappig hoor.’

    Alma was een stukje verderop blijven staan en kwam nu terughuppelen. Ze had zo veel energie in haar kleine beentjes dat haar voeten ongeduldig op het asfalt stampten, als een in bedwang gehouden renpaard.

    ‘Mama, mama. Kom. Mama, kom. Welk huis? Gaan we daar wonen?’

    ‘We komen.’

    ‘We weten niet of we daar gaan wonen, Alma.’

    Tobias laat Maria los. Hij klinkt weer vermoeid.

    ‘We kunnen in elk geval gaan kijken.’

    ‘Dat kunnen we nooit betalen.’

    ‘Schei uit. Kom op.’

    Max Månsson wacht al twintig minuten. Geen kijkers. Misschien is het te laat in de middag.

    Of is dat vervloekte huis gewoon niet te verkopen.

    Hij loopt naar het autovrije straatje voor het huis en slentert wat langs de tuin. Hij ziet een vrouw voor het huis er schuin tegenover, die met koortsachtige ijver een ganzerik te lijf gaat.

    Max Månsson kan dat best begrijpen. Het dichte gewas is erg overheersend. Zelfs in de zomer, als de roosachtige planten bloeien, zijn ze niet mooi, met hun sprietige bladeren en gele bloemetjes. Toch vond een architect dertig jaar geleden blijkbaar dat dit een van de mooiste planten was, aangezien elk tuintje wordt omzoomd door ganzerik.

    Misschien dat de mollige vrouw daarom met haar snoeischaar op de struiken aanvalt alsof ze ze kapot wil maken. Maar waarom vervang je ze dan niet gewoon, denkt Max Månsson. En hij trekt op hetzelfde moment zijn allervriendelijkste glimlach, omdat hun blikken elkaar over de straat kruisen.

    Hij steekt over en geeft haar een hand, hij heeft toch niets te doen. Max Månsson weet wat ze ziet en rekt zich zo ver mogelijk uit. Hij is klein van stuk. Dat probeert hij te verdoezelen, voornamelijk door van top tot teen dezelfde kleurnuance te dragen, maar ook door een extra hakje onder zijn schoen. Hij heeft een helderblauw kostuum aan, met een ton-sur-ton-logo van de makelaardij. Dat ziet er goed uit als hij zijn visitekaartje afgeeft, en bovendien is hij zo duidelijk herkenbaar als er veel mensen op een bezichtiging zijn. Waar hij vandaag niet bang voor hoeft te zijn. Maar anders...

    De vrouw laat een tak op de grond vallen en trekt haar rechterhandschoen uit. Haar gezichtsuitdrukking is nu veranderd.

    ‘Anita Dahlgren. Aangenaam. Dus eh... u bent degene die...?’

    Ze knikt naar de overkant, naar nummer vijftien.

    ‘Ja, wij geven het een nieuwe kans. Max Månsson, makelaar.’

    ‘Het zou te verkopen moeten zijn.’

    ‘Dat vinden wij ook.’

    ‘Er is enige tijd verstreken. Het is hoe dan ook even geleden.’

    ‘Ja, precies.’

    Ze zwijgen. Kuchen allebei. Max Månsson schraapt wat met zijn schoenen met hakje over het grind dat op het asfalt ligt.

    ‘Ja, ja... het ziet ernaar uit dat de bloemen binnenkort in de knop schieten.’

    ‘Het is echt heerlijk zo ‘s middags. Als de zon schijnt.’

    ‘Nou, inderdaad. Dan voel je dat de lente in aantocht is.’

    Hij schraapt weer met zijn voet, voelt dat hij hier niet zijn tijd moet staan te verdoen. Hij zegt gedag en loopt terug naar het huis. Nog niemand daar. Nou ja, er is niet eens een halfuur verstreken. Dat mag je ze toch wel geven, de speculanten. Een academisch kwartiertje.

    Als op een teken verschijnt er een echtpaar van middelbare leeftijd met twee weerbarstige tieners op enkele meters afstand. De ouders lijken opgewekt en belangstellend, de tieners blijven chagrijnig buiten tegen wat graspollen aan schoppen. Hij heeft veel zin om er wat van te zeggen, maar loopt in plaats daarvan met een glimlach om zijn lippen achter het stel aan het huis binnen.

    Ze lopen tussen de kamers heen en weer en de vrouw is kritisch ten aanzien van bijna alles. Klopt op elke deur, laat de kranen lopen, buigt voorover naar de vloer en strijkt met haar vingers over de plinten. Het huis heeft een tijd leeggestaan, maar Max Månsson heeft het voor de bezichtiging uiteraard door een schoonmaakbedrijf onder handen laten nemen zodat het er spic en span zou uitzien.

    Maar geen verkoopstyling, dat vindt hij zonde van het geld. Dat is misschien niet aan hem, maar in dit geval vond hij het niet nodig.

    Het is een renovatieobject. Dat kun je niet onder stoelen of banken steken. Maar het is beter om met de speculanten te praten over potentieel en dromen, dan te proberen smoezelig behang en gehavende badkamertegels te verbergen met geurkaarsen en een vaas met lelies.

    Max Månsson heeft zo zijn twijfels over dit huis, of het überhaupt verkocht zal worden. Maar nee. Alles is tegenwoordig te verkopen. Alles.

    Mensen bieden zonder schroom honderdduizenden kronen, ondanks lekkende daken, smerige vaste vloerbedekking en overwoekerde tuinen. De kopers zijn gewoon gestoord. Bellen al vóór de bezichtiging en doen een bod van een half miljoen boven de vraagprijs, zonder met hun ogen te knipperen. Ze vragen het telefoonnummer van andere potentiële kopers om ze te bellen en geld te bieden om ze te bewegen hun bod in te trekken of af te zien van een bod. Ze proberen achter het privénummer van de verkoper te komen en nemen persoonlijk contact met hem of haar op, en stellen tweehonderdduizend onder tafel voor om maar te mogen kopen.

    Hij heeft alles gezien, alles gehoord. Hij is gelouterd.

    Slechts eenmaal heeft hij een opdracht afgewezen. Vorig najaar bezocht hij een driekamerwoning helemaal achteraan op Kungsholmen voor een taxatie. Het was een mooie flat. Pas gerenoveerd. Goede en zorgvuldige materiaalkeuze. Smaakvol, maar eenvoudig. Niets opzienbarends.

    Totdat hij de deur van de badkamer opende en de lamp aan het plafond aandeed. De smetteloze badkamer had een betegelde achterwand boven de badkuip. Tegenover de verder witte muren was een rode wand met een enorme swastika van zwarte tegels van vijftien bij vijftien centimeter. Het zonnesymbool was wel twee bij twee meter groot.

    Max Månsson had de deur geschokt dichtgedaan en bedankt. Hij had gezegd dat hij momenteel veel panden in de verkoop had en meende weinig tijd te hebben om voor dit object te bemiddelen. Wat dacht die knul die dat appartement in de aanbieding had? Dat hij een woning met een Hitler-toilet kon verkopen?

    Enigszins verstrooid beantwoordt hij de vragen van de overijverige vrouw over boilers en niet afgesloten, dus meteen werkende elektra. Ze kijkt hem wantrouwend aan, wat hij ook antwoordt op haar vragen, alsof ook de positieve antwoorden verborgen gebreken zouden inhouden.

    Tja, wat zal hij zeggen? Moet hij het vertellen? Nee, misschien niet. Dat is hij niet verplicht. Hij moet informatie verstrekken over duidelijke gebreken aan het huis, maar niet over alles eromheen.

    Een maand geleden had hij een peperdure vierkamerwoning in Norra Hammarbyhamnen verkocht, waarvan hij wist dat de buurman ernaast volkomen gestoord was en de godganse nacht keiharde muziek draaide. Informatieplicht? Dacht het niet.

    Of die keer dat een oud echtpaar de koop ongedaan probeerde te maken omdat de bovenburen hun kind een driewieler cadeau hadden gegeven, waarop het vanaf halfzeven ‘s ochtends over het parket sjeesde. Nee hoor, er zijn grenzen.

    Maar Max Månsson zal zich altijd blijven verbazen over de brutaliteit van mensen. Of over hun naïviteit.

    Kopers die vallen voor een mooi behangen muur, maar vergeten het balkon op te gaan om zelf te horen hoe het klinkt wanneer een vliegtuig op weg naar vliegveld Bromma boven Minneberg en Fredhäll de landing inzet. Dat is op zich niet zíjn fout. Je mag van de kopers toch wel íets verwachten? Vele miljoenen besteden zonder dingen echt goed te onderzoeken. Ze lezen het inspectierapport niet, maar vragen wel of er Italiaanse wandtegels boven het aanrecht zitten. Ze maken zich niet druk om de financiële situatie van de vereniging van eigenaren, maar prijzen wel de dubbele roestvrijstalen koelkast met ijsmachine de hemel in. Ja, ja. Ze zijn goedgelovig.

    Max Månsson doet de naambadge op zijn colbert goed en beantwoordt alle vragen van de vrouw. Hij wil dit vervloekte huis gewoon verkocht hebben. Ervan afkomen, zijn courtage declareren en de hele shit vergeten. Hij had nee moeten zeggen. Net als met dat hakenkruis.

    Maria en Tobias arriveren. Nummer vijftien. Een klein bordje op het asfalt wijst naar het huis en het open hek in de schutting. Hier staat geen rij, zelfs de makelaar is nergens te bekennen.

    Het huis is mooi. Erg mooi. Kalkzandsteen weliswaar, maar daar houdt Maria van. Het straalt de jaren zestig uit. Bekend. Ongeveer zoals in haar jeugd, met haar vader en moeder even buiten Västeras. Huis na huis met gele bakstenen gevels en platte daken. Niet zo fraai. Maar op de een of andere manier geborgen.

    Maria zegt tegen zichzelf dat ze alleen gaan kijken, objectief. Ze durft niet nog vaker te hopen. Ze begint cynisch te worden. Wanhopig. Hoeveel weekenden zijn ze al niet wezen kijken? Vijf? Zes? Op hoeveel huizen hebben ze al niet geboden?

    Ze hebben meerdere keren hun bod ingetrokken of afgezien van een bod omdat ze inzagen dat het huis te klein was, de indeling niet goed, te ver van de bushalte lag, te dicht bij de weg, te veel onderhoud vergde, wel gerenoveerd was, maar helemaal niet in hun stijl of – vooral – te duur.

    Altijd die honderdduizenden kronen die ze tekortkomen. Altijd die miljoenenhypotheek die wacht. Altijd die hoop, als in een droom die wordt verpulverd door begrippen uit de werkelijkheid, zoals hoge rentepercentages en gebrek aan eigen geld.

    Het eerste wat ze ziet, is een blauwachtig veld met kleine bloemetjes voor het huis, links van de ingang. De eerste voorjaarsbloemen die fel afsteken tegen de grauwe en lelijke restanten van de winter, tegen het gazon dat zich nog amper heeft hersteld van sneeuw en dooi. Ze heeft geen idee hoe ze heten, maar ze herinnert ze zich van de wandelingen uit haar jeugd met haar moeder in het park. Er staan verder slechts twee huizen voordat de gemeentegrond en het dennenbos beginnen. Het bos vormt een donkergroene en verleidelijke achtergrond tegen de rijtjeshuizen.

    De tuin baadt in de laatste zwakke zonnestralen van de middag, lange schaduwen van knoestige takken tegen de gevel. Appelbomen, meerdere stuks. Kersen ook, of zijn het pruimen?

    ‘Wat een mooie tuin.’

    ‘Ik vraag me af waar de makelaar is.’

    ‘Alma, heb je dat gezien? Mooie tuin, hè? Lijkt het je niet leuk om een grasveldje te hebben waar je kunt rondrennen?’

    Tobias loopt door het openstaande hek, doet een paar stappen het tegelpad op. Hij roept in de richting van het huis.

    ‘Hallo. Is daar iemand? Hallo.’

    Geen antwoord.

    ‘Vreemd. Het bord staat er wel. En het hek is open. Zie jij iemand aan de andere kant?’ ‘Moet ik eromheen lopen, bedoel je?’

    Maria loopt om het huis heen. Niemand te zien. Op hetzelfde moment gaat de deur van een belendend schuurtje open en een man in een helderblauw kostuum komt naar buiten samen met een echtpaar en daarachter een kauwgomkauwend meisje en haar puisterige broer. Hoe ze met hun vijven in het schuurtje hebben gepast, is een raadsel.

    ‘Hallo. Wij komen het huis bezichtigen.’

    ‘Dat is mooi. Laat me alleen even...’

    De makelaar schudt het andere gezin de hand en overhandigt zijn kaartje, dat hij zorgvuldig uit het borstzakje van zijn lelijke colbert heeft gehaald.

    Hij wendt zich tot Maria.

    ‘Kijk eens aan. Nu bent u aan de beurt.’

    Maria voelt de hand van de man op haar arm, hij duwt haar voor zich uit naar het huis.

    ‘Wat goed. Welkom. En dit zijn uw man en uw dochtertje? Fijn. En nu wilt u natuurlijk dit heerlijke pandje bekijken? U zult het hier naar uw zin hebben, dat kan ik u wel beloven.’

    Maria en Tobias geven elkaar achter Max Månssons helderblauwe rug een veelbetekenende blik. Maria neemt Alma op de arm en ze gaan naar binnen.

    DINSDAG 22 APRIL

    Het vliegtuig landt bijna twee uur te laat, midden in de nacht, en arriveert bij terminal vijf, de buitenlandterminal van Arlanda. Met holle ogen maar zonverbrand stromen ze het vliegtuig uit. Madeleine Edwards kijkt op een grote klok die in de aankomsthal hangt. Tien over vier in de ochtend.

    Het duurt vijfentwintig minuten voordat de bagageband begint te rollen. Oververmoeide kinderen hangen dreinend en zeurend over de schouders van hun ouders. Een paar knullen, die een groot deel van de vliegreis dronken en schreeuwerig zijn geweest, zitten nu op de koude marmeren vloer, ze hebben meer een kater dan dat ze nog dronken zijn, en vertellen elkaar lijzig moppen.

    Daartussen staat zijzelf. Ze leunt half slapend op een bagagekar.

    Haar dochter Alexandra staat kaarsrecht en opmerkelijk energiek naast haar, gekleed alsof ze nog steeds op Sicilië is en alleen even van het strand is gerend om iets te halen. Donkerbruine gazellebenen in een afgeknipte spijkerbroek, teenslippers en een topje. Haar door het zeezout gebleekte haar in een knotje in haar nek. Om haar enkel een smalle zilveren schakelketting, die ze gekocht heeft in de kronkelende winkelstraat die door het betoverend mooie stadje Taormina liep. Ze hadden elke dag wel door de steegjes gelopen, de hitte ten spijt. Zich verkoeld in het zwembad van het hotel en de kabelbaan naar het strand genomen. Genoten van lange lunches, de schaduw opgezocht tijdens de uren dat de brandende zon het hoogst aan de hemel stond.

    Madeleine had in haar eentje naar de zuilenruïnen van het Teatro Greco gemoeten om daar uit te kunnen staren over de blauwe zee. Alexandra had geweigerd bij dertig graden met een georganiseerde tocht mee te gaan. Slimme meid. Madeleine was bijna bezweken, ondanks de parasol tegen de zon en een literfles water in haar hand.

    Ze staart naar haar dochter, zoals ze daar in de aankomsthal staat. En ze is niet de enige. Veertien jaar en zich totaal niet bewust van de groep jongens op de grond, die haar benen, haar meisjesborsten en haar mooie, zachte gezichtje begerige blikken toewerpen.

    Madeleine is trots op de schoonheid van haar dochter, maar tegelijkertijd op haar hoede. Zowel voor de begeerte die deze kan oproepen bij jongens en mannen, maar ook voor wat Alexandra’s uiterlijk met het meisje zelf kan doen.

    Het laatste wat ze wil is een verwende jaknikker als dochter, die er veel te vroeg aan went dat schoonheid voldoende is om belangstelling te wekken. Alexandra is vast te slim om genoegen te nemen met alleen maar bevallig te zijn, maar Madeleine Edwards heeft veel te vaak vrouwen gezien en ontmoet wier uiterlijk hun persoonlijke ontwikkeling in de weg stond. Aantrekkelijk, maar saai. Zonder een sprankje humor omdat ze zich nooit echt hebben hoeven inspannen. Ze onderschatten voortdurend hun eigen intelligentie en intellectuele capaciteiten, omdat niemand om hen heen veel van hen verwacht.

    Dat zal ze met Alexandra nooit laten gebeuren.

    Madeleine denkt even aan de vader van Alexandra, John, die de oorzaak is van Alexandra’s kastanjebruine haar en haar benijdenswaardig lange wimpers. De vader van Alexandra, die deze week ook op vakantie is maar natuurlijk geen tijd, geld of zin had om een mokkende en soms lastige tiener mee te nemen op de cruise die hij maakt met zijn nieuwe vrouw. Of is het die vrouw die daar geen trek in heeft? Madeleine weet het niet, het kan haar ook niet schelen. Maar ze vindt het jammer voor Alexandra; het is lang geleden dat ze met haar vader op vakantie was.

    Vol zelfkritiek ziet ze in dat het ook vrij lang geleden was dat ze zelf met Alexandra op reis was. Dat moet meer dan twee jaar geleden zijn geweest. Jeetje. Nou ja, nu heeft ze boete gedaan. Nu hebben ze een week samen gehad, alleen zij tweeën.

    Eindelijk komen hun koffers en ze lopen snel naar de taxistandplaats. Madeleine merkt op dat ze met een ingebouwd automatisme voorbij de taxi’s zoekt die zich met hun onbekende bedrijfsnamen het dichtst bij de ingang hebben opgesteld. Ze ontwijkt bewust alle taxi’s die van vrije rijders of snorders kunnen zijn, en die er onprettig uitzien. Beroepsdeformatie. Altijd in dienst, in die zin dat ze ook privé wordt beïnvloed door wat ze ziet en wat ze door haar werk weet. Ze weet dat het grenst aan bevooroordeeldheid. Ze beseft dat ze automatisch duizenden taxichauffeurs veroordeelt door wat een aantal rotte appels veroorzaakt. Maar een officier van justitie wordt cynisch, zo is het gewoon.

    Op hetzelfde moment krijgt Madeleine een jonge taxichauffeur in het vizier, die vol aandacht naar Alexandra’s benen staart, en ze kijkt hem net zo lang woedend aan tot hij zijn blik afwendt. Ze stelt zich opeens Alexandra voor, alleen in een auto met die man, in dat korte broekje, en die gedachte doet haar duizelen. Ze kiest uiteindelijk een Taxi 020-wagen en wordt geholpen met de koffers.

    De auto rijdt in een razend tempo naar Stockholm en Alexandra valt met haar hoofd tegen Madeleines schouder in slaap. De tederheid voor haar dochter en de gedachten aan de afgelopen vakantieweek houden haar zelf de hele weg naar huis wakker. Samen met de fraaie kleuren van de ochtendschemering op deze vroege ochtend in april. In de achteruitkijkspiegel ziet ze hoe de zon zich een weg naar boven baant boven het silhouet van het zwarte bos. Het licht weerkaatst in de spiegel.

    Ze is blij dat ze terug is in Zweden, ze wil altijd graag thuis de komst van de lente volgen. Ondanks de schoonheid van Sicilië, ondanks de machtige gedaante van de Etna boven Taormina en de rustige sfeer in Italië, is het mooiste moment van de vakantie toch altijd wanneer je in de taxi stapt en naar huis rijdt. Maar het is echt heerlijk rustgevend geweest. Ze heeft kunnen ontspannen, heeft helemaal geen contact gehad met haar werk.

    Madeleine voelt de warmte van haar dochters lichaam naast zich op de achterbank en denkt na over de belofte die ze Alexandra tijdens de vakantie heeft gedaan. Toen ze de rust in haar lichaam voelde, toen de zon haar gezicht elke dag weer streelde. Toen Zweden, Stockholm en het Openbaar Ministerie ver, bijna onwerkelijk ver weg leken. Telkens weer had ze het haar dochter beloofd.

    Ik zal minder werken. Ik zal mijn mobiele telefoon aan het eind van mijn werkdag uitzetten. Ik zal niet zo vaak overwerken. Ik zal proberen meer aanwezig te zijn als ik thuis ben.

    Het klonk zo eenvoudig. Zo ontzettend verstandig en vanzelfsprekend en simpel.

    Madeleine is nu al bang voor het gewone leventje dat hun thuis te wachten staat.

    Camilla Sidén steekt een sigaret op en inhaleert. Het is de eerste van vandaag. Altijd de lekkerste. Het effect van de nicotine is bijna onmiddellijk voelbaar.

    Camilla rolt haar sigaret tegen de binnenkant van de asbak en vormt de gloed tot een punt. Ze kijkt naar de kolom van as, neemt een trekje, tipt de as af. Zo moet je roken. Niet ondertussen iets anders doen, alleen genieten van de sigaret en echt het gevoel krijgen dat hij kalmeert en verwarmt.

    Er zijn toch geen klanten, dus het maakt niet uit. Ze heeft begrepen dat sommige mensen het niet op prijs stellen als ze rookt in de winkel, maar wat doet het ertoe als er toch niemand komt? Iedereen is zo ontzettend rigide geworden ten aanzien van rokers, vroeger kon je ongeveer overal roken. Geen haar op haar hoofd die eraan denkt te stoppen met roken op haar werk. Thuis wordt ze voortdurend door de kinderen en door Jörgen onder de afzuigkap gejaagd, en daar kan niemand genieten van zijn sigaretje.

    Dit is haar moment, dit is haar toevluchtsoord.

    Op de balie ligt een opengeslagen agenda, de pagina’s zijn pijnlijk leeg. Soms tekent ze wat of maakt ze een paar korte aantekeningen, voornamelijk om het eruit te laten zien alsof ze veel te doen heeft. Ze noteert haar zonnebanktijden en de kapper, en wanneer ze naar de sportschool gaat. Niet omdat ze dat anders zou vergeten, maar omdat ze niets beters heeft om haar agenda mee te vullen.

    Camilla bladert naar de volgende pagina, de week erna.

    Ze vraagt zich af waarom ze de datum überhaupt nog noteert. Het heeft toch geen zin. Natuurlijk, ze kan altijd naar het graf gaan en een kaars aansteken of een bloem neerleggen, maar...

    Camilla neemt een laatste diepe trek van haar sigaret en drukt hem stevig uit in de asbak. Ze kijkt naar de woorden die ze bij aanstaande woensdag heeft geschreven en steekt een nieuwe sigaret op. Geniet er deze keer minder van. Ze neemt vlugge trekjes en laat de agenda niet los met haar blik.

    Ze knippert telkens weer met haar ogen, probeert zich in te beelden dat ze tabaksrook in haar ogen heeft gekregen. De slechtste smoes van de wereld. Smoke gets in your eyes.

    Wat maakt het uit of ze huilt? Er komt toch niemand de winkel binnen. Ze laat de tranen haar ogen vullen en haar blik vertroebelen. De woorden in de agenda worden wazig. ‘Lollo 38’ staat er. Wat kan het op dit moment ook schelen?

    De stralen van de zon reiken niet verder dan een vierkante meter op de betegelde binnenplaats. De rest ligt permanent in de schaduw. In de zomer is dat heerlijk, maar nu zit ik te rillen in mijn t -shirt en spijkerbroek.

    Mehmet zit tegenover me. Hij kerft met zijn aansteker in de aftandse houten tafel. Er ontstaat een letter, lomp en breed. Het hele tafelblad zit vol ingekerfde symbolen en woorden. Hartjes afgewisseld met hakenkruisen. Vrouwennamen. Schuttingwoorden. Brandplekken van sigaretten. Ingedroogd bloed van de een of andere vechtpartij waarvan geen mens meer weet waar die over ging.

    Mehmet moet acht jaar zitten, hij heeft er al drie achter de rug. Ik moet er nog negen, als ik niet voortijdig vrijkom. Wat wel het geval zou moeten zijn. We gedragen ons allebei fatsoenlijk. Houden ons op een afstandje.

    Het is frappant, maar wij zochten meteen contact met elkaar. Voelden dat we bij elkaar hoorden. Hij bewoog zich niet zoals de anderen hierbinnen, de andere jongens met hun zwaaiende armen, scheefgehouden hoofden en halfgesloten ogen.

    Hij viel mij op aan de overkant van de grote binnenplaats, juist omdat hij zich zo anders gedroeg dan de anderen. Een smeris herkent een andere smeris onmiddellijk, waar ter wereld hij zich ook bevindt.

    En ook al is dat in een gesloten inrichting.

    Mehmet leek eerder op de andere cipiers, zoals hij daar in een hoek van de binnenplaats stond, de eerste keer dat ik hem zag. Zijn handen losjes op zijn riem. Ogenschijnlijk ontspannen, maar met een waakzame blik en zijn spieren op scherp. Een rechte houding, trots ook. Hoewel een voormalige militaire politieman uit Irak die met achttien kilo amfetamine is gepakt, zich wellicht zou moeten schamen.

    Maar Mehmet voelde geen schaamte. Het lot, en de Amerikaanse invasie in Irak, hadden hem naar Zweden gevoerd. Dat hij aan de verkeerde kant van de wet was beland zei wellicht meer over hoe hij tijdens zijn jaren als gevreesde politieman en Baath-aanhanger in Bagdad was geweest.

    Mehmet zegt altijd dat de gevangenis van Norrtälje een droom is. Een luxehotel vergeleken met wat hij gewend is.

    ‘Je zou Abu Ghraib moeten zien.’

    ‘Dat heb ik gezien. Op tv. Met jouw oude maten aan de riem, als honden van de nieuwe heersers in Irak.’

    Toch kunnen we het samen goed vinden. Voordat ik kwam, had Mehmet het zwaar met de andere jongens, maar nu zijn we met z’n tweeën.

    De anderen laten ons meestal met rust. Ondanks onze achtergrond. Ondanks het feit dat ik weet dat meer dan de helft van die schoften hierbinnen er elke seconde van zou genieten als ze het in hun hoofd zouden krijgen Mehmet of mij verrot te schoppen. Ondanks het feit dat het de eerste maanden ontzettend gonsde van de geruchten.

    Een smeris in hun midden, een juut in de bak. Maar de directie weet dat alle ogen op je gericht zijn en ze stoppen mij regelmatig in de isoleer voordat er iets kan gebeuren. Al bij de minste geruchten verdwijn ik voor een week of twee van de afdeling.

    Maar nu lijken ze hun interesse te hebben verloren en laten ze me met rust. Vorige week zag ik een nieuwe knul op de binnenplaats, maar hij zag mij niet. Hij moet zo langzamerhand een behoorlijk eind in de twintig zijn; de eerste keer dat ik hem oppakte was hij geloof ik nog niet eens meerderjarig. Een kleine rotzak met een zwak voor gewapende overvallen, afpersing en bedreiging van getuigen, met een criminele identiteit en een gangstermentaliteit, al vanaf het moment dat hij in de luiers lag. Hem kan ik maar het beste ontwijken. Hij is het type dat onrechtvaardigheid nooit vergeet, en een politiegezicht al helemaal niet.

    De rollen zijn nu hoe dan ook omgekeerd. Ik doe er goed aan om hier met Mehmet op de aparte binnenplaats te zitten huiveren.

    Ik ben alleen maar van plan te overleven. Hier levend uit te komen. Eruit te komen en weer te gaan leven.

    WOENSDAG 23 APRIL

    Maria Allende zit met een potlood in haar hand aan de eettafel. Ze gumt iets uit en tekent opnieuw, schetst een rechthoekje op de tekening voor zich en kijkt. Ja, het zou kunnen. De bank past erin als hij naar de open haard toe is gekeerd. Misschien zouden ze er zelfs een of meer fauteuils tegenover kunnen zetten.

    ‘Wat doe je?’

    Maria schrikt op. Tobias komt de keuken binnen. Hij loopt naar de waterkoker en tilt hem op, schudt eraan en voelt of er water in zit. Zet hem aan.

    ‘Slaapt ze?’

    ‘Mmm. En ik ook bijna.’ ‘Ik zie het. Bed head.

    Maria kijkt naar Tobias, die met rode ogen en verfomfaaid haar tegen het aanrecht geleund staat. Het duurt een eeuwigheid om Alma in slaap te krijgen. Vaak dommelen Tobias of Maria zelf naast haar in tijdens het zingen van een slaapliedje.

    ‘Ja, door het neuken komt dat tegenwoordig niet meer.’

    ‘Schei uit.’

    ‘Wat ben je aan het doen?’ ‘Een beetje tekenen.’ ‘Het huis?’

    ‘Mmm.’

    ‘Maar we hadden toch gezegd dat we wat zouden wachten?’ ‘Weet ik.’

    Maria slaat geïrriteerd de prospectus dicht die ze van de makelaar heeft gekregen. Ze schaamt zich. Het is elke keer hetzelfde. Ze tekent, richt het huis in haar fantasie in en ‘is albijna aan het verhuizen’, zoals Tobias zegt. En telkens is ze weer net zo teleurgesteld.

    Ook al heeft ze een huis maar eenmaal bezocht, een kwartier, twintig minuten, ze wordt echt verdrietig als ze inziet dat ze het weer niet zullen kopen. Dat haar droom ook deze keer niet in vervulling zal gaan.

    Soms vraagt ze zich af waarom dat wonen zo belangrijk voor haar is geworden. Want zo is ze eigenlijk helemaal niet.

    Maar ze is meegesleurd door de algemeen heersende gezinslevenhysterie. Iedereen wil het beter krijgen, groter wonen, mooier, alles schilderen, muren uitbreken, retromeubels zoeken op internet en de woning persoonlijk, maar smaakvol inrichten. Surfen op huizensites wordt dagelijks vertier, net zo gewoon als je mail checken of online de krant lezen op aftonbladet.se. Huizen bezichtigen is een zondags uitstapje geworden, als een picknick of museumbezoek.

    De gedachten aan het plannen van een verhuizing, een huis renoveren of hun huis verkopen is een manier van leven geworden, de fantasieën over een andere woning zijn permanent aanwezig.

    En dat maakt haar kritisch ten aanzien van de mooie, maar krappe flat die ze nu hebben, maakt dat ze hem voortdurend vergelijkt met grotere, betere, mooiere woningen. Het is een drug geworden.

    Het voelt alsof ze nooit tevreden zullen zijn, niet met het appartement waarin ze momenteel wonen, en niet met het huis dat ze zullen kopen. Ze hebben net als alle anderen hun doelen wat te hoog gesteld en zijn overvallen door de Stockholmse prijzen en de dolgedraaide markt. Hebben

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1