Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Koning Hendrik de Vijfde
Koning Hendrik de Vijfde
Koning Hendrik de Vijfde
Ebook260 pages2 hours

Koning Hendrik de Vijfde

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Koning Hendrik de Vijfde is een geschiedenisspel van William Shakespeare, vermoedelijk geschreven rond 1599. Het vertelt het verhaal van koning Hendrik V van Engeland, met de nadruk op gebeurtenissen onmiddellijk voor en na de Slag om Agincourt (1415) tijdens de Honderdjarige Oorlog.
LanguageNederlands
Release dateMar 1, 2024
ISBN9791223013106
Koning Hendrik de Vijfde
Author

William Shakespeare

William Shakespeare was born in April 1564 in the town of Stratford-upon-Avon, on England’s Avon River. When he was eighteen, he married Anne Hathaway. The couple had three children—an older daughter Susanna and twins, Judith and Hamnet. Hamnet, Shakespeare’s only son, died in childhood. The bulk of Shakespeare’s working life was spent in the theater world of London, where he established himself professionally by the early 1590s. He enjoyed success not only as a playwright and poet, but also as an actor and shareholder in an acting company. Although some think that sometime between 1610 and 1613 Shakespeare retired from the theater and returned home to Stratford, where he died in 1616, others believe that he may have continued to work in London until close to his death.

Related to Koning Hendrik de Vijfde

Titles in the series (8)

View More

Related ebooks

Reviews for Koning Hendrik de Vijfde

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Koning Hendrik de Vijfde - William Shakespeare

    KONING HENDRIK DE VIJFDE.

    PERSONEN:

    Koning

    Hendrik de Vijfde

    .

    De

    Hertog

    van

    Exeter

    , oom des Konings.

    De

    Hertog

    van

    York

    , neef des Konings.

    De

    Graven

    van

    Salisbury

    ,

    Westmoreland

    en

    Warwick

    .

    De

    Aartsbisschop

    van

    Canterbury

    .

    De

    Bisschop

    van

    Ely

    .

    Bates

    ,

    Court

    ,

    Williams

    , soldaten in ’s konings leger.

    Pistool

    ,

    Nym

    ,

    Bardolf

    , en een Jongen, hun bediende.

    Een Heraut.

    Karel de Zesde

    , koning van Frankrijk.

    Louis

    , de Dauphijn.

    De

    Hertogen

    van

    Bourgondië

    ,

    Orleans

    en

    Bourbon

    .

    De

    Connetabel

    van Frankrijk.

    Rambures

    en

    Grandpré

    , Fransche edellieden.

    Montjoye

    , een Fransch heraut.

    De

    Commandant

    van Harfleur.

    Fransche Gezanten aan het Engelsch hof.

    Isabella

    , Koningin van Frankrijk.

    Catharina

    , dochter van Karel en Isabella.

    Alice

    , hofdame bij Prinses Catharina.

    Vrouw Haastig

    , waardin van een herberg in Eastcheap, gehuwd met Pistool.

    Chorus.

    Edellieden, Edelvrouwen, Officieren, Engelsche en Fransche soldaten, Boden en Dienaars.

    Het Tooneel is in Engeland, later in Frankrijk.

    [Inhoud]

    EERSTE BEDRIJF.

    Chorus

    treedt op.

    Chorus.

    O, stond een Muze mij ten dienst, van vuur,

    Die tot der vinding lichtsten hemel steeg!

    Een rijk als schouwtooneel, voor ’t spelen vorsten,

    Voor ’t zien van ’t prachtig schouwspel koningen!

    Dan trad, gelijk hij was, held Hendrik op

    In Marsgestalte; voor zijn voeten kropen,

    Als honden aangekoppeld, vuur en zwaard

    En honger rond om werk. Doch o! vergeeft,

    Geëerden, dat een ongewiekte geest

    Op zulk een planken vloer zoo groot een stof

    U voor te stellen waagt! Dit hanenstrijdperk,

    Omvat het Frankrijks vlakten? bergt deze O

    Met houten wand de helmen slechts, waar eens

    Bij Agincourt de lucht voor heeft gesidderd?

    Vergeeft, ja! kan een kromme cijfertrek

    Niet in een klein bestek millioenen gelden?

    Dat wij dan, nullen bij een groot bedrag,

    Verbeeldings macht bij u hier laten werken!

    Denkt in den gordel dezer muren thans

    Twee groote monarchieën ingesloten,

    Elk de andre dreigend met verheven voorhoofd,

    Gescheiden door een woeste, smalle zee.

    Vult aan, door uwen geest, wat ons ontbreekt,

    Verdeelt in duizend stukken elken man;

    Dat uw verbeelding hier een leger scheppe;[567]

    Als wij van paarden spreken, denkt, gij ziet hen,

    In ’t weeke land hun trotsche hoeven prentend;

    Uw geest leen’ koningstooi aan onze vorsten,

    Verplaats’ hen hier en daar, spring’ tijden over,

    Vatte in een uurglas samen, wat door jaren

    Gewrocht werd. Laat, opdat uw geest dit doe,

    Als Chorus mij bij dit geschiedstuk toe,

    Die als Proloog hier smeek: hoort onze kunst

    Toegevend aan en oordeelt dan in gunst.

    (

    Chorus

    af.)

    [Inhoud]

    EERSTE TOONEEL.

    Londen. Een voorzaal in het koninklijk paleis.

    De Aartsbisschop van

    Canterbury

    en de Bisschop van

    Ely

    komen op.

    Canterbury.

    Voorwaar, mylord, de wet is weer aanhangig,

    Die in het elfde jaar des voor’gen konings

    Waarschijnlijk tegen ons waar’ doorgegaan,

    Zoo niet de woeste en onrustvolle tijd

    De verdere overweging had verhinderd.

    Ely.

    En hoe, mylord, voorkomen wij haar nu?

    Canterbury.

    Dit moeten we overleggen. Gaat zij door,

    Dan neemt ze ons ruim de helft van onze have.

    Want al het grondbezit, door vrome leeken

    Bij testament ooit aan de kerk vermaakt,

    Wil men ons nemen,—wat, naar ’t wordt geschat,

    Zou onderhouden, voor des konings luister,

    Ruim vijftien graven, vijftienhonderd ridders,

    Zes duizend en tweehonderd wakk’re knapen,

    En dan, tot troost van zieken en verzwakten,

    Voor schaam’le zieken, de’ arbeidstijd voorbij,

    Een honderd armenhuizen, wel voorzien,—

    En verder ’s konings koffers stijven zou

    Met duizend ponden ’s jaars. Zoo luidt de wet.

    Ely.

    Een diepe teug! 20

    Canterbury.

    Die kelk en al zou slikken!

    Ely.

    Doch hoe dit te verhind’ren?

    Canterbury.

    De koning is genadevol en billijk.

    Ely.

    En een waarachtig vriend der heil’ge kerk.

    Canterbury.

    De wandel van zijn jeugd deed dit niet hopen.

    Nauw blies zijns vaders borst den adem uit,

    Of ook zijn woestheid scheen, in hem verstikt,

    Te sterven; ja, in ’t eigen oogenblik

    Verscheen Bezonnenheid, gelijk een engel,

    En zweepte uit hem den zondige’ Adam weg,

    En liet zijn lichaam als een paradijs,

    Dat hemelgeesten opnam en omsloot.

    Zoo plots’ling werd geen kweek’ling ooit gevormd;

    Zoo, als een vloed, kwam nooit bekeering op,

    Zoo driftig stroomend, feilen met zich sleepend;

    Zoo ras heeft hydrakoppige eigenlust

    Zijn troon nooit opgegeven, zoo in eens,

    Als nu in dezen koning.

    Ely.

    Ons ten zegen!

    Canterbury.

    Hoor hem met godgeleerden in gesprek,

    En, gansch bewondring, zult ge inwendig wenschen,

    Dat hij, de vorst, prelaat geworden waar’;

    En hoor hem over staatsbelangen hand’len,

    Die waren, zweert gij, steeds zijn een’ge lust;

    Hij spreek’ van oorlogvoering, gij verneemt

    Een schrikb’ren veldslag, op muziek gezet;

    Leg een geval van staatsmanskunst hem voor,

    En hij ontwart den Gordiaanschen knoop,

    Als waar’ ’t zijn knieband; waarlijk, als hij spreekt,

    Is zelfs de lucht, de vrije woest’ling, stil,

    En stom verbazen loert in ieders oor

    Om zijner reed’nen honingzeem te buiten,

    Zoodat de hand’ling, ’t practisch deel des levens,

    Zich leermeest’resse toont der theorie.

    Een wonder is ’t, hoe onze vorst dit oplas,

    Daar al zijn lust een ijd’le wandel was,

    Zijn makkers ruw, onwetend, zonder diepte,

    Zijn tijd bezet door brassen, zwieren, tieren,

    En hij geen zweem van studiegeest ooit toonde,

    Of zucht tot eenzaamheid en tot ontwijken

    Der menigte en haar openbaar gewoel. 60

    Ely.

    De aardbezie ziet men onder netels groeien,

    En nevens vruchten van geringer aard

    Gezonde beziën best tot rijpheid komen;

    Zoo was zijn wildheid voor den prins een sluier,

    Zijn overpeinzing dekkend, die bij nacht,

    Gewis, als zomergras, het snelst gedijde,

    Onopgemerkt, doch krachtig in haar groei.

    Canterbury.

    Zoo moet het; want der wond’ren tijd is over;

    En dus, er moeten midd’len zijn, waardoor

    Volkomenheid ontstaat.

    Ely.

    Doch, waarde lord,

    Wat is te doen tot temp’ring dezer wet,

    Die de gemeenten eischen? Is de koning

    Er voor of tegen?

    Canterbury.

    Naar het schijnt, nog weiflend

    Maar toch, naar onze zijde eer overhellend,

    Dan dat hij onze weêrpartijders steunt;

    Want ik heb hem een aanbod kunnen doen

    Van de vergaad’ring onzer geestlijkheid,—

    En ’k heb daarbij zijn hoogheid in den breede

    De hangende geschillen toegelicht,

    Frankrijk betreffend,—om een grooter som

    Te geven, dan de geestlijkheid nog ooit

    In eens aan vorsten vóór hem heeft bewilligd.

    Ely.

    Hoe, dunkt u, stond den koning ’t aanbod aan?

    [568]

    Canterbury.

    ’t Vond bij zijn majesteit een heusche ontvangst;

    Alleen ontbrak de tijd om aan te hooren,—

    Gelijk hij blijkbaar gaarne had gedaan,—

    Die vele, voor een elk onwraakb’re rechten,

    Die hij op enk’le hertogdommen heeft,

    Ja, in ’t geheel, op Frankrijks kroon en troon,

    Als erfgenaam zijns oudgrootvaders Edward.

    Ely.

    Wat was de stoornis bij uw onderhoud?

    Canterbury.

    Frankrijks gezant vroeg op dat oogenblik

    Juist om gehoor; en ’t uur is daar, vermoed ik,

    Voor zijn ontvangst bestemd. Is ’t reeds vier uur?

    Ely.

    Dat is ’t.

    Canterbury.

    Laat ons dan gaan, en hooren wij zijn boodschap,

    Die ik naar gissing licht u melden kon,

    Aleer de Franschman er een woord van uit.

    Ely.

    Ik volg u; zeer verlang ik haar te hooren.

    (Beiden af.)

    [Inhoud]

    TWEEDE TOONEEL.

    Aldaar. Een staatsievertrek in het paleis.

    Koning

    Hendrik

    ,

    Gloster

    ,

    Bedford

    ,

    Exeter

    ,

    Warwick

    ,

    Westmoreland

    en Gevolg komen op.

    Koning Hendrik.

    Waar is de eerwaarde lord van Canterbury?

    Exeter.

    Niet hier, mijn vorst.

    Koning Hendrik.

    Ontbied hem, waardige oom.

    Westmoreland.

    Kan de afgezant verschijnen, heer en koning?

    Koning Hendrik.

    Nog niet, neef, vóór ’t gehoor beslisten wij

    Liefst enkele zaken van gewicht, die zeer

    Onze aandacht eischen, ons en Frankrijk rakend.

    (De Aartsbisschop van

    Canterbury

    en de Bisschop van

    Ely

    komen op.)

    Canterbury.

    Bescherme met zijn englen God uw troon,

    Dat gij hem lange siert! 8

    Koning Hendrik.

    Wij danken u.

    Wij bidden u, geleerde heer, ga voort,

    En wil ons juist en nauwgezet ontvouwen,

    Of ’t Salisch recht, dat Frankrijk gelden laat,

    Onze aanspraak, al of niet, aan ons ontzegt.

    En God verhoede, waarde en trouwe heer,

    Dat gij de lezing vormt of wringt of buigt,

    En vindingrijk uw wetend hart bezwaart,

    Verwrongen titels openslaand, wier recht

    Niet strookt, in echte kleuren, met de waarheid.

    Want menigeen, God weet het, krachtig nu,

    Vergiet welras zijn bloed, om dàt te staven,

    Waar gij, hoogwaardige, ons toe drijven zult.

    Daarom, zie toe, hoe gij onze eer verpandt,

    En hoe ge ons slapend zwaard ten strijde wekt;

    Wij manen u bij de eere Gods, zie toe!

    Twee zulke rijken slechtten nooit een twist

    Dan met veel bloed, en elke onnooz’le drop

    Is dan een wee, een aanklacht tegen hem,

    Wiens onrecht zwaarden, die zoo schrikk’lijk woeden

    Op korte sterflijkheid, hun scherpte geeft.

    En nu, aldus bezworen, spreek, mylord;

    Wij willen hooren, en in ’t hart gelooven,

    Dat, wat gij zegt, zoo rein in uw geweten

    Gewasschen is, als zonde is door den doop.

    Canterbury.

    Zoo hoort, genadig koning, en gij pairs,

    Die aan des vorsten troon uzelf, uw leven

    En diensten schuldig zijt.—Niets is er, niets,

    Dat uwer hoogheid recht op Frankrijk wraakt,

    Dan dit, wat Pharamond wordt toegeschreven:

    In terram Salicam mulieres ne succedant,

    „Geen vrouw mag heerschen over Salisch land";

    Welk Salisch land ten onrecht door de Franschen

    Voor Frankrijk wordt verklaard, en Pharamond

    Voor vestiger van ’t recht, dat vrouwen uitsluit.

    En toch verklaren zelfs hun eigen schrijvers

    Van ’t Salisch land, dat dit in Duitschland ligt,

    Begrepen tusschen de’ Elbestroom en Sala,

    Waar keizer Karel, na tenonderbrenging 46

    Der Saksers, Fransche mannen heeft geplant;

    Die hebben, Duitsche vrouwen weinig achtend

    Ter zake van oneerb’re levenswijs,

    Toen deze wet gemaakt, dat nooit een vrouw

    Erfrecht bezitten zou op Salisch land,

    Dat, als ik zeide, tusschen Elbe en Sala,

    In Duitschland tegenwoordig Meissen heet.

    Hieruit is duid’lijk, dat het Salisch recht

    Niet uitgedacht is voor het Fransch gebied;

    En ’t Salisch land bezaten ook geen Franschen

    Dan eerst vierhonderd een-en-twintig jaar

    Na Pharamonds verscheiden, wien verkeerd’lijk

    Die wet wordt toegeschreven; deze stierf

    In ’t jaar des heils vierhonderd zes-en-twintig;

    En keizer Karel onderwierp de Saksers

    En deed de Franschen wonen in het land

    Aan gene zij der Sala, eerst in ’t jaar

    Achthonderd vijf. Ook deed, naar hunne schrijvers,

    Koning Pepijn, die Child’rik van den troon stiet,

    Als

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1