Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat
De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat
De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat
Ebook247 pages3 hours

De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Engels en Marx over het verband tussen familie en economie. 'De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat' is een historisch-materialistisch essay. Engels analyseert hier de gelijkenissen tussen de evolutie van menselijke familieverbanden, eigendomsverhoudingen en de staat. Hij verdeelt de menselijke geschiedenis in een periode van wildheid, een van barbaarsheid en een van beschaving. Engels traceert hoe bezit in een relatie sluipt en de liefde corrumpeert. Het huwelijk is te vaak bittere noodzaak om te overleven, monogamie berust niets op natuurlijke maar op economische overwegingen en het is niet moeilijk parallellen te zien tussen huwelijk en prostitutie. Het essay is gebaseerd op notities van Karl Marx en na diens dood uitgewerkt door zijn geestesgenoot Engels. -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateOct 21, 2022
ISBN9788728483527
De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat
Author

Friedrich Engels

Friedrich Engels (1820-1895) was, like Karl Marx, a German philosopher, historian, political theorist, journalist and revolutionary socialist. Unlike Marx, Engels was born to a wealthy family, but he used his family's money to spread his philosophy of empowering workers, exposing what he saw as the bourgeoisie's sinister motives and encouraging the working class to rise up and demand their rights. He wrote several works in collaboration with Marx - most famously "The Communist Manifesto" - and supported Marx financially after he was forced to relocate to London. Following Marx's death, Engels compiled the second and third volumes of Das Kapital, ensuring that this seminal document would live on. He continued writing for the rest of his life and died in London in 1894.

Related to De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat

Related ebooks

Related articles

Reviews for De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat - Friedrich Engels

    De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat

    Original title: De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat

    Original language: German

    Omslag: Shutterstock

    Copyright © 1885, 2022 SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788728483527

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    This work is republished as a historical document. It contains contemporary use of language.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    VOORWOORD

    BIJ DE EERSTE UITGAVE VAN 1884

    De volgende hoofdstukken zijn in zekere zin de uitvoering van een laatste wilsbeschikking. Niemand minder dan Karl Marx had zich voorbehouden de resultaten van Morgans onderzoekingen in verband met de resultaten van zijn — tot op zekere hoogte mag ik zeggen ons — materialistisch geschiedenisonderzoek uiteen te zetten en daardoor eerst hun gehele betekenis duidelijk te maken. Morgan had immers de materialistische opvatting van de geschiedenis, die Marx veertig jaar geleden ontdekt had, in Amerika op zijn wijze opnieuw ontdekt en was daardoor, bij zijn vergelijking van de barbaarsheid en de beschaving, in hoofdzaak tot dezelfde resultaten gekomen als Marx. En zoals het „Kapitaal door de officiële economen in Duitsland jarenlang even ijverig werd afgeschreven als hardnekkig doodgezwegen, zo werd ook Morgans „Ancient Society ¹ behandeld door de woordvoerders van de „voorhistorische" wetenschap in Engeland. Mijn werk kan slechts een geringe compensatie bieden voor datgene, wat mijn overleden vriend niet meer vergund was te doen. Maar ik beschik over zijn uitvoerige uittreksels uit Morgan ²met kritische opmerkingen, die ik hier voor zover dat enigszins mogelijk is weergeef.

    Volgens de materialistische opvatting is het in de geschiedenis in laatste instantie beslissende moment, de productie en reproductie van het onmiddellijke leven. Deze draagt echter zelf weer een dubbel karakter. Enerzijds de voortbrenging van middelen van bestaan; van voedingsmiddelen, kleding, woning en de daarvoor nodige werktuigen; anderzijds de voortbrenging van de mensen zelf, de voortplanting van de soort. ³De maatschappelijke instellingen, waaronder de mensen van een bepaald historisch tijdperk en van een bepaald land leven, worden bepaald door beide soorten van de productie: enerzijds door de trap van ontwikkeling van de arbeid, anderzijds door die van het gezin. Hoe minder de arbeid nog is ontwikkeld, hoe beperkter de hoeveelheid zijner voortbrengselen en dus ook de rijkdom van de maatschappij, des te sterker schijnt de maatschappelijke orde beheerst door verwantschapsbanden. Onder deze op verwantschapsbanden berustende geleding van de maatschappij ontwikkelt zich intussen meer en meer de productiviteit van de arbeid; en met deze de particuliere eigendom en de ruilhandel, de verschillen in rijkdom, de mogelijkheid vreemde arbeidskracht productief te gebruiken en daarmee de grondslag van de klassentegenstellingen: nieuwe sociale elementen die in de loop van generaties de inrichting van de oude maatschappij aan de nieuwe toestanden trachten aan te passen, totdat tenslotte de onverenigbaarheid dezer beiden een volledige omwenteling veroorzaakt. De oude op verwantschapsverbonden berustende maatschappij wordt bij de botsingen tussen de nieuw-ontwikkelde maatschappelijke klassen uiteengereten, — een nieuwe maatschappij treedt in haar plaats, samengevat in een staat waarvan de onderdelen niet meer door de verwantschapsverbonden maar door verbonden volgens de woonplaatsen zijn bepaald, een maatschappij waarin de gezinsverhoudingen geheel door de eigendomsverhoudingen worden beheerst en waarin zich dan de klassentegenstellingen en de klassenstrijd vrij ontplooien, die de inhoud van de gehele tot nu toe geschreven geschiedenis vormen.

    Het is de grote verdienste van Morgan, deze voorhistorische grondslag van onze geschreven geschiedenis in zijn hoofdtrekken ontdekt en gereconstrueerd te hebben, en in de verwantschapsverbonden van de Noord-Amerikaanse Indianen de sleutel te hebben gevonden, die ons de belangrijkste, tot nu toe onoplosbare raadsels van de oudste Griekse, Romeinse en Duitse geschiedenis ontsluit. Zijn geschrift is echter niet het werk van één dag. Ongeveer veertig jaar heeft hij met zijn stof geworsteld totdat hij deze volkomen beheerste. Maar derhalve is zijn boek ook een van de weinige époque makende werken van onze tijd.

    In de volgende uiteenzetting zal de lezer in het algemeen gemakkelijk onderscheiden, wat van Morgan afkomstig is en wat ik er aan heb toegevoegd. In de historische hoofdstukken over Griekenland en Rome heb ik mij niet tot Morgans gegevens beperkt, maar ze aangevuld met wat te mijner beschikking stond. De hoofdstukken over de Kelten en de Duitsers zijn voornamelijk van mij; Morgan beschikte hier bijna alleen over bronnen uit de tweede hand en voor de Duitse toestanden — behalve Tacitus — slechts over de slechte liberale vervalsingen van de heer Freeman. De economische uiteenzettingen die bij Morgan voor zijn doel voldoende, voor mijn doel echter ten enenmale onvoldoende waren, zijn allen door mij opnieuw bewerkt. En tenslotte ben ik, zoals vanzelf spreekt, verantwoordelijk voor alle gevolgtrekkingen, voor zover Morgan niet uitdrukkelijk wordt aangehaald.

    VOORWOORD

    BIJ DE VIERDE DRUK VAN 1891

    De vorige grote oplagen van dit geschrift zijn sedert ongeveer een half jaar uitverkocht en de uitgever heeft mij reeds sinds vrij lange tijd gevraagd een nieuwe druk voor te bereiden. Dringender werk verhinderde mij tot nu toe dit te doen. Sedert het verschijnen van de eerste uitgave zijn zeven jaren voorbijgegaan, waarin de kennis van de oorspronkelijke vormen van het gezin belangrijke vorderingen heeft gemaakt. Hier moest dus zeer veel worden verbeterd en aangevuld; en wel des te meer, omdat het plan om de tegenwoordige tekst te stereotyperen het mij voor enige tijd onmogelijk zal maken, verdere veranderingen aan te brengen.

    Ik heb dus de gehele tekst zorgvuldig doorgenomen en een reeks aanvullingen gemaakt, waardoor naar ik hoop, de huidige stand van de wetenschap voldoende in aanmerking is genomen. Bovendien geef ik in het verdere verloop van dit voorwoord een kort overzicht over de ontwikkeling van de geschiedenis van het gezin, van Bachofen tot Morgan; en wel hoofdzakelijk omdat de Engelse, min of meer chauvinistische voorhistorische School nog voortdurend alles in het werk stelt om de door Morgans ontdekkingen voltrokken omwenteling der opvattingen over de oergeschiedenis dood te zwijgen, waarbij zij zich echter geenszins geneert zich Morgans resultaten toe te eigenen. Ook elders wordt dit Engelse voorbeeld hier en daar maar al te zeer gevolgd.

    Mijn werk werd in verschillende talen vertaald. Eerst in het Italiaans: „L’origine della famiglia, della proprietà privata e dello stato, versione riveduta dall’autore, di Pasquale Martignetti, Benevento 1885. Dan in het Roemeens: „Origina familiei, proprietatei private si a statului, traducere de Ioan Nadejde, in het Jassy’s tijdschrift „Contemporanul, September 1885 tot Mei 1886. Verder in het Deens: „Familjens, Privatejendommens og Statens Oprindelse, Dansk, af Forfatteren gennemgaaet Udgave, besørget af Gerson Trier, København 1888. Een Franse vertaling van Henri Ravé, waaraan deze nieuwe Duitse uitgave ten grondslag ligt, is ter perse.

    Tot het begin der Jaren ’60 kan er over een geschiedenis van het gezin niet worden gesproken. Op dit gebied stond de historische wetenschap nog geheel onder de invloed van de vijf Boeken van Mozes. De daarin uitvoeriger dan elders beschreven patriarchale gezinsvorm werd niet slechts zonder meer als de oudste aangenomen, maar ook — onder uitschakeling van de veelwijverij — aan het tegenwoordige burgerlijke gezin gelijkgesteld, zodat eigenlijk het gezin in het geheel geen historische ontwikkeling zou hebben doorgemaakt; hoogstens gaf men toe, dat er in de oertijd een periode van regelloze geslachtelijke omgang kon hebben bestaan. Weliswaar kende men behalve de monogamie ook de Oosterse veelwijverij en de Indisch-Tibetaanse veelmannerij; maar deze drie vormen lieten zich niet in historische volgorde rangschikken en figureerden zonder samenhang naast elkaar. Dat bij enkele volkeren in de oudheid, evenals bij enige nog bestaande wilden de afstamming niet naar de vader, maar naar de moeder gold, dus de vrouwelijke lijn als de alleen geldende werd beschouwd: dat bij vele tegenwoordige volkeren het huwelijk binnen bepaalde grotere, toen niet nader onderzochte groepen verboden is en dat men deze gewoonte in alle werelddelen aantreft — deze feiten waren weliswaar bekend en er werden steeds meer voorbeelden van verzameld. Maar men wist er niets mee aan te vangen en zelfs nog in E. B. Tylors „Onderzoekingen naar de oergeschiedenis der menscheid" enz. ⁴komen zij eenvoudig voor als „zonderlinge gebruiken" naast het bij sommige wilden geldend verbod, brandend hout met een ijzeren werktuig aan te raken en dergelijke religieuze snorrepijperijen.

    De geschiedenis van het gezin dateert van 1861, van het verschijnen van Bachofens „Moederrecht. Daarin geeft de schrijver als zijn mening ten beste: 1) dat de mensen in het begin in onbeperkte geslachtelijke omgang hebben geleefd, die hij met een onjuiste uitdrukking „hetaerisme noemt; 2) dat een zodanige omgang iedere zekerheid omtrent het vaderschap uitsluit, dat daarom de afstamming slechts in de vrouwelijke lijn — naar moederrecht — gerekend kon worden en dat dit oorspronkelijk bij alle volkeren van de oudheid het geval was; 3) dat dientengevolge de vrouwen, als moeders de enige met zekerheid bekende ouders van de jongere generatie, een hoge mate van achting en aanzien genoten, die volgens Bachofens voorstelling tot een volledige vrouwenheerschappij (gynaecocratie) aangroeide; 4) dat de overgang tot de monogamie, waar de vrouw uitsluitend aan één man behoorde, een overtreding van een oeroud religieus voorschrift in zich sloot (d.w.z. in werkelijkheid een overtreding van het oeroude recht van de overige mannen op diezelfde vrouw), een overtreding die geboet, of waarvan het dulden gekocht moest worden door een tijdelijk beperkt prijsgeven van de vrouw.

    De bewijzen voor deze stellingen vindt Bachofen in talrijke, met buitengewone ijver bijeengezochte passages uit de oude klassieke literatuur. De ontwikkeling van het „hetaerisme tot monogamie en van het moederrecht tot vaderrecht voltrekt zich volgens hem, met name bij de Grieken, tengevolge van een verdere ontwikkeling van de religieuze voorstellingen, van een inschuiven van nieuwe goden, vertegenwoordigers van de nieuwe opvatting, in de oud-traditionele groep van goden, die de oude opvatting vertegenwoordigde, zodat de laatste meer en meer door de eerste op de achtergrond wordt gedrongen. Het is dus niet de ontwikkeling van de werkelijke levensvoorwaarden van de mensen, maar de religieuze weerspiegeling van deze levensvoorwaarden in de hoofden dezer mensen, die volgens Bachofen de historische veranderingen in de wederzijdse maatschappelijke positie van man en vrouw heeft bewerkt. Derhalve verklaart Bachofen de „Orestie van Aeschylus als de dramatische uitbeelding van de strijd tussen het ondergaande moederrecht en het in de heldentijd opkomende en overwinnende vaderrecht. Terwille van haar minnaar Aegisthus heeft Clytaemnestra haar uit de Trojaanse oorlog terugkerende echtgenoot Agamemnon gedood; maar haar en Agamemnons zoon, Orestes, wreekt de moord op zijn vader, door zijn moeder te doden. Daarvoor vervolgen de Erinyen hem, de demonische beschermvrouwen van het moederrecht, volgens hetwelk moedermoord de zwaarste en minst zoenbare misdaad is. Maar Apollo, die door zijn orakel Orestes tot deze daad heeft aangezet en Athene, die wordt opgeroepen om recht te spreken — de beide goden, die hier de nieuwe orde van het vaderrecht vertegenwoordigen — beschermen hem; Athene hoort beide partijen aan. De gehele strijdvraag is kort samen te vatten in het nu plaats vindende debat tussen Orestes en de Erinyen. Orestes beroept er zich op, dat Clytaemnestra een dubbele misdaad heeft begaan, doordat zij haar echtgenoot en daarmee ook zijn vader heeft gedood. Waarom vervolgen de Erinyen dan hem en niet haar, wier schuld veel groter is? Het antwoord is treffend:

    „Zij was geen bloedverwante van de man die zij doodde."

    De moord op een man die geen bloedverwant is, zelfs al is hij de echtgenoot van de moordenares, is zoenbaar; daar hebben de Erinyen niets mee te maken; tot hun ambt behoort alleen de vervolging van de moord onder bloedverwanten en daarvan is, volgens het moederrecht, de moedermoord het zwaarst en het minst zoenbaar. Nu treedt Apollo, de verdediger van Orestes op; Athene laat de Areopagiten — de Atheense schepenen bij het gerecht — stemmen; de stemmen voor vrijspraak en veroordeling staken; dan brengt Athene als voorzitster haar stem ten gunste van Orestes uit en spreekt hem vrij. Het vaderrecht heeft de overwinning behaald op het moederrecht, de „goden van de jonge stam", zoals zij door de Erinyen zelf worden genoemd, overwinnen de Erinyen en deze laten zich tenslotte ook overreden om in dienst van de nieuwe orde een nieuw ambt te aanvaarden.

    Deze nieuwe, maar ongetwijfeld juiste uitlegging van de „Orestie" vormt een van de mooiste en beste passages in het gehele boek, maar zij bewijst daarbij tevens, dat Bachofen minstens evenzeer aan de Erinyen, aan Apollo en Athene gelooft als Aeschylus in zijn tijd; hij gelooft nu eenmaal, dat zij in de Griekse heldentijd het wonder volbrachten het moederrecht ten val te doen brengen door het vaderrecht. Het is duidelijk, dat zulk een opvatting, waarbij de religie als de beslissende hefboom in de wereldgeschiedenis geldt, tenslotte op zuiver mysticisme uit moet lopen. Het is daarom een onaangename en geenszins altijd lonende bezigheid Bachofens dikke inquartodelen door te werken. Maar dat alles vermindert zijn verdienste als wegbereider niet; hij heeft het eerst de frase over een onbekende oertoestand met regelloze geslachtelijke omgang door het bewijs vervangen, dat de oudklassieke literatuur ons tal van sporen toont, volgens welke er vóór de monogamie inderdaad bij de Grieken en de Aziaten een toestand heeft bestaan, waarin niet slechts één man met verschillende vrouwen, maar ook één vrouw met verschillende mannen geslachtelijke omgang had zonder tegen de zeden te zondigen; dat dit gebruik niet verdween zonder sporen achter te laten in een beperkt prijsgeven, waarmee de vrouwen het recht op monogamie ⁵moesten kopen; dat daarom de afstamming oorspronkelijk slechts in de vrouwelijke lijn, van moeder op moeder kon gelden; dat deze uitsluitende geldigheid van de vrouwelijke lijn nog lang behouden is gebleven in de tijd van het enkel-huwelijk met verzekerd, of tenminste erkend vaderschap; en dat deze oorspronkelijke positie van de moeders als de enige zekere ouders van hun kinderen hun en daarmee de vrouwen in het algemeen een hogere maatschappelijke positie verzekerde, dan zij sindsdien ooit weer hebben bezeten. Weliswaar heeft Bachofen deze stellingen niet zo duidelijk uitgesproken — dat verhinderde zijn mystieke opvatting. Maar hij heeft ze bewezen en dat betekende in 1861 een volledige revolutie.

    Bachofens dik boekdeel was in het Duits geschreven, d.w.z. in de taal van de natie die toen het minst belangstelde in de voorgeschiedenis van het tegenwoordige gezin. Hij bleef daarom onbekend. Zijn naaste opvolger op dit gebied trad in 1865 op, zonder ooit van Bachofen te hebben gehoord.

    Deze opvolger was J. F. MacLennan, juist het tegendeel van zijn voorganger. In plaats van de geniale mysticus hebben wij hier de uitgedroogde jurist; in plaats van de welig bloeiende dichterlijke fantasie de aannemelijke combinaties van de pleitende advocaat. MacLennan vindt bij vele wilde, barbaarse en zelfs beschaafde volken van de oude en de nieuwe tijd een vorm van uithuwelijken, waarbij de bruidegom alleen of met zijn vrienden, de bruid schijnbaar met geweld van haar bloedverwanten moet roven. Deze gewoonte moet het overblijfsel zijn van vroegere zeden waarbij de mannen van een stam hun vrouwen werkelijk met geweld ergens anders, bij andere stammen roofden. Hoe ontstond nu dit „roofhuwelijk? Zolang de mannen voldoende vrouwen in de eigen stam konden vinden, bestond daartoe volstrekt geen aanleiding. Nu vinden wij echter even vaak dat bij onontwikkelde volken zekere groepen bestaan (die omstreeks 1865 nog dikwijls met de stammen werden vereenzelvigd) waarbinnen het huwelijk verboden was, zodat de mannen genoodzaakt waren hun vrouwen, en de vrouwen hun mannen buiten de groep te nemen, terwijl bij anderen het gebruik bestaat, dat de mannen van een zekere groep genoodzaakt zijn hun vrouwen slechts binnen hun eigen groep te nemen. MacLennan noemt de eersten exogaam, de laatsten endogaam en construeert nu zonder meer een starre tegenstelling tussen exogame en endogame „stammen. En hoewel zijn eigen onderzoek van de exogamie hem er met de neus op doet stoten, dat deze tegenstelling in vele, zo niet in de meeste of zelfs in alle gevallen slechts in zijn verbeelding bestaat, maakt hij haar toch tot de grondslag van zijn gehele theorie. Exogame stammen kunnen volgens deze theorie hun vrouwen slechts uit andere stammen krijgen en bij de voor de wildheid typische voortdurende oorlogstoestand tussen de stammen kon dit alleen door roof geschieden.

    MacLennan vraagt nu verder: waar komt deze exogamie-zede uit voort? De begrippen bloedverwantschap en bloedschande konden er niets mee te maken hebben, dat zouden dingen zijn die zich eerst veel later ontwikkelden. Wel echter de onder wilden sterk verbreide gewoonte kinderen van het vrouwelijk geslacht onmiddellijk na de geboorte te doden. Daardoor zou in iedere afzonderlijke stam een overschot van mannen zijn ontstaan, waarvan het voor de hand liggende gevolg moest zijn geweest, dat verschillende mannen gemeenschappelijk een vrouw bezaten: veelmannerij. Het gevolg hiervan zou weer zijn, dat men wist, wie de moeder van een kind, maar niet wie de vader was, daarom: verwantschap gerekend slechts in de vrouwelijke lijn onder uitsluiting van de mannelijke — moederrecht. En een tweede gevolg van het gebrek aan vrouwen binnen de stam — een gebrek verzacht, maar niet opgeheven door de veelmannerij — was juist de geregelde gewelddadige ontvoering van vrouwen van andere stammen. „Daar exogamie en veelmannerij uit een en dezelfde oorzaak ontstaan — het niet aanwezig zijn van een gelijk aantal mannen en vrouwen — moeten wij aannemen, dat alle exogame rassen zich oorspronkelijk aan veelmannerij overgaven . . . En daarom moeten wij het als onbetwistbaar beschouwen, dat onder exogame rassen het eerste bloedverwantschapsstelsel datgene was, dat banden des bloeds slechts van moederszijde kent. (MacLennan, „Studies over de oergeschiedenis. 1886. Het primitieve huwelijk, ⁶p. 124).

    Het is MacLennans verdienste op de algemene verbreiding en de grote betekenis te hebben gewezen van datgene, wat hij exogamie noemt. Ontdekt heeft hij het bestaan van exogame groepen geenszins en begrepen heeft hij ze nog minder. Afgezien van vroegere afzonderlijke opmerkingen van vele waarnemers — juist de bronnen van MacLennan — had Latham („Beschrijvende volkerenkunde", 1859 ⁷) deze instelling bij de Indische Magars nauwkeurig en juist beschreven en gezegd, dat zij algemeen verbreid is en in alle werelddelen voorkomt — een passage, die MacLennan zelf aanhaalt. En onze Morgan had haar eveneens reeds in 1847 in zijn brieven over de Irokezen (in de „American Review) en in 1851 in „Het verbond der Irokezen ⁸bij deze volksstam aangetoond en op juiste wijze beschreven, terwijl het advocatenverstand van MacLennan, zoals wij zullen zien, hier veel grotere verwarring heeft gesticht dan Bachofens mystieke fantasie op het gebied van het moederrecht. Het is verder MacLennans verdienste te hebben ingezien, dat de moederrechtelijke afstammingsorde de oorspronkelijke is, hoewel Bachofen hem hier, zoals hij later ook erkent, voor is geweest. Maar ook hier is hem niet alles duidelijk; hij spreekt steeds over „verwantschap alleen in vrouwelijke lijn" (kinship through females only) en gebruikt deze uitdrukking, die voor een vroegere trap van ontwikkeling juist was, voortdurend ook voor latere trappen van ontwikkeling, waarop afstamming en erfrecht weliswaar nog uitsluitend in de vrouwelijke lijn worden gerekend, maar verwantschap ook van de kant van de man wordt erkend en

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1