Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Hector Servadac - De vulkaanbewoners
Hector Servadac - De vulkaanbewoners
Hector Servadac - De vulkaanbewoners
Ebook271 pages3 hours

Hector Servadac - De vulkaanbewoners

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Jules Verne's 'Hector Servadac - De vulkaanbewoners' is het tweede deel van 'Hector Servadac', een science-fiction avontuur dat voor het eerst gepubliceerd werd in 1877. Nadat een komeet op de planeet aarde is gebotst, worden verschillende bewoners van de aarde zonder het te weten meegevoerd op de komeet. Aanvankelijk denken ze dat de botsing een aardbeving is, maar het duurt enige tijd voordat het onwaarschijnlijke groepje beseft wat er is gebeurd. De groep beleeft allerlei avonturen op hun reis door de ruimte - maar zullen ze hun geliefde thuis ooit nog terugzien? Een spannend avontuur! Dit is het vijftiende boek in Verne's 'Voyages Extraordinaire' serie, waartoe ook 'Naar het middelpunt der aarde' en 'De reis om de wereld in 80 dagen' behoren.-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateMay 16, 2022
ISBN9788728134450
Hector Servadac - De vulkaanbewoners
Author

Jules Verne

Jules Gabriel Verne was born in the seaport of Nantes, France, in 1828 and was destined to follow his father into the legal profession. In Paris to train for the bar, he took more readily to literary life, befriending Alexander Dumas and Victor Hugo, and living by theatre managing and libretto-writing. His first science-based novel, Five Weeks in a Balloon, was issued by the influential publisher Pierre-Jules Hetzel in 1862, and made him famous. Verne and Hetzel collaborated to write dozens more such adventures, including 20,000 Leagues Under the Sea in 1869 and Around the World in 80 Days in 1872. In later life Verne entered local politics at Amiens, where had had a home. He also kept a house in Paris, in the street now named Boulevard Jules Verne, and a beloved yacht, the Saint Michel, named after his son. He died in 1905.

Related to Hector Servadac - De vulkaanbewoners

Related ebooks

Related categories

Reviews for Hector Servadac - De vulkaanbewoners

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Hector Servadac - De vulkaanbewoners - Jules Verne

    Hector Servadac - De vulkaanbewoners

    Translated by Unknown

    Original title: Hector Servadac

    Original language: French

    Copyright © 1877, 2022 SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788728134450

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    This work is republished as a historical document. It contains contemporary use of language.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    I.

    De graaf: »hier is mijn kaartje. — De kapitein: »en hier het mijne.

    »Neen, kapitein, ik heb er geen lust in u den voorrang te geven.

    Dat spijt mij, graaf, maar uwe aanspraken zullen in de mijne geene verandering brengen!

    Waarlijk?

    Zeker.

    Intusschen moet ik u doen opmerken dat ik onbetwistbaar de oudste brieven heb!

    En ik geef u ten antwoord dat er, in zulke zaken, geen sprake van ouderdom in rang kan zijn.

    Ik zal u wel dwingen het veld voor mij te ruimen, kapitein.

    Dat geloof ik niet, heer graaf.

    Ik denk dat een degenstoot...

    Even zoo min als een pistoolschot ...

    Hier is mijn kaartje!

    En hier het mijne!"

    Na deze woorden, zoo snel gewisseld alsof het schermstooten waren, ruilden de beide tegenstanders hunne naamkaartjes.

    Op het eene stond:

    Hektor Servadac,

    Kapitein bij den generalen staf.

    Mostaganem.

    Op het andere:

    Graaf Wassili Timascheff,

    aan boord van den schoener

    Dobryna.

    Op het oogenblik van scheiden vroeg graaf Timascheff:

    »Waar kunnen mijne getuigen de uwe vinden?

    Zoo ge het goedvindt, heden te twee uur, in het gebouw van den staf, antwoordde Hektor Servadac.

    Te Mostaganem?

    Te Mostaganem."

    Na dit gezegd te hebben, groetten kapitein Servadac en graaf Timascheff elkander zeer hoffelijk.

    Maar, op het oogenblik dat zij elkaar zouden verlaten, maakte graaf Timascheff nog eene laatste opmerking.

    »Kapitein, zeide hij, ik geloof dat het gepast zal zijn de ware oorzaak van onze ontmoeting geheim te houden?

    Dat dunkt mij ook, antwoordde Servadac.

    Er zal geen naam genoemd worden!

    Geen enkele.

    En welk voorwendsel?

    Een voorwendsel? — Wel, als u het goedvindt, heer graaf, een gesprek over muziek.

    Opperbest, antwoordde graaf Timascheff. Ik ben voor Wagner, die met mijn smaak overeenkomt.

    En ik voor Rossini, antwoordde kapitein Servadac glimlachende; die bevalt mij beter."

    En na elkander voor het laatst gegroet te hebben, scheidden graaf Timascheff en de staf-officier voor goed.

    Deze uitdaging gebeurde tegen den middag aan het einde van een laag voorgebergte op het gedeelte der Algerijnsche kust, begrepen tusschen Tenez en Mostaganem en op bijna drie kilometer van den mond van den Chéliff. Dit voorgebergte stak een twintig meters boven de zee uit en de blauwe wateren der Middellandsche zee stierven aan zijn voet weg, terwijl zij de rotsen van het strand lekten, dat door het ijzer-oxyde rood was gekleurd. Het was 31 December. De zon, wier schuinsche stralen de uitstekende punten der kuststreek gewoonlijk met schitterende loovertjes bezaaide, was toen door een dicht gordijn van wolken bedekt. Verder waren zee en land met zware nevelen overtogen. Deze mist, die, door eene onverklaarbare omstandigheid, den aardbol gedurende meer dan twee maanden omhulde, belemmerde zeer de gemeenschap tusschen de onderscheidene vastelanden. Maar daar was nu niets aan te doen.

    Graaf Wassili Timascheff richtte zich, toen hij den staf-officier verlaten had, naar een bootje met vier roeiers bemand, dat hem in een der kleine kreken van de kust opwachtte. Zoodra hij plaats genomen had, stak het lichte vaartuigje van wal, om zich naar een pleizier-schoener te begeven, die, onder brikzeil en met tegengebraste stagfok, het op eenige kabellengten opwachtte.

    Wat kapitein Servadac aangaat, hij gaf met de hand een teeken aan een soldaat, die op twintig pas van hem af stond. De soldaat naderde zonder een woord te spreken, terwijl hij een prachtig arabisch paard aan de hand leidde. Na vlug in het zaal te zijn gesprongen, sloeg kapitein Servadac den weg in naar Mostaganem, door zijn ordonnans gevolgd, die een paard bereed niet minder vlug dan het zijne.

    Het was half een des namiddags toen de beide ruiters den Chéliff overtrokken over de door de genie kortelings gebouwde brug. Het sloeg kwart voor tweeën toen hunne met schuim bedekte paarden door de poort van Mascara vlogen, zijnde een der vijf ingangen in de met schietgaten voorziene omwalling der stad aangebracht.

    Dit jaar telde Mostaganem ongeveer vijftien duizend inwoners, waarvan drie duizend Franschen. Ook was het een der arrondissements-hoofdplaatsen der provincie Oran, zoomede hoofdplaats der militaire onderafdeeling. In die plaats werden voedzame pasteien, kostbare weefsels, voorwerpen van sparto-gras en van marokijnleder vervaardigd. Ook werd van daar graan, katoen, wol, rundvee, vijgen en druiven naar Frankrijk uitgevoerd. Maar, op dat tijdstip zou men vruchteloos gezocht hebben naar eenig spoor van de voormalige ankerplaats, waar de vaartuigen het eertijds, bij harde weste-en noordwestewinden, niet konden houden. Mostaganem was nu in het bezit van eene wel beschutte haven, die het in staat stelde partij te trekken van de menigte rijke voortbrengselen van de Mina en van den beneden-Chéliff.

    Dank zij deze veilige schuilplaats, had de Dobryna het kunnen wagen om op deze kust, wier voorgebergten geen toevlucht aanboden, te overwinteren. Sedert twee maanden zag men daar aan zijn gaffel de Russische vlag waaien en aan den top van den grooten mast, den wimpel der Fransche jacht-klub, met het onderscheidingsteeken: M. C. W. T.

    Nadat kapitein Servadac binnen de muren der stad was, spoedde hij zich naar de militaire wijk Matmore. Daar ontmoette hij spoedig een overste van het 2e regiment tirailleurs en een kapitein van het 8e regiment artillerie, — twee kameraden, waarop hij staat kon maken.

    Beide officieren luisterden ernstig naar het verzoek van Hektor Servadac om zijne getuigen in de bewuste zaak te willen zijn, maar zij konden een glimlachje niet bedwingen, toen hun vriend als wezenlijke aanleiding voor deze ontmoeting een eenvoudigen redetwist over muziek tusschen hem en graaf Timascheff voorwendde.

    »Misschien kan dat wel geschikt worden? deed de overste van het 2e regiment tirailleurs opmerken.

    Dat behoeft men niet eens te beproeven, antwoordde Hektor Servadac.

    Een weinig toegevendheid ... hernam toen de kapitein van het 8e regiment artillerie.

    Er is geen vergelijk mogelijk tusschen Wagner en Rossini, antwoordde de staf-officier op ernstigen toon. Het een of het ander. Overigens is Rossini in deze zaak, de beleedigde. Die zot van een Wagner heeft dwaze dingen over hem geschreven en ik wil Rossini wreken.

    Bovendien, zeide de overste toen, is een degenstoot niet altijd doodelijk!

    Vooral wanneer men, gelijk ik, vast besloten is dien niet te ontvangen," hernam kapitein Servadac.

    Op dit antwoord bleef den beiden officieren niets anders te doen over, dan zich naar het gebouw van den generalen staf te begeven, waar zij precies te twee uur de getuigen van graaf Timascheff zouden ontmoeten.

    Het zij vergund hier bij te voegen dat de overste van het 2e regiment tirailleurs en de kapitein van het 8e regiment artillerie zich door hun kameraad, niet voor den gek lieten houden. Wat was de ware beweegreden die hem de wapens deed opvatten? misschien konden ze haar gissen, doch het beste was om het voorwendsel van kapitein Servadac maar aan te nemen.

    Twee uur later waren zij terug, na de getuigen van den graaf ontmoet en de voorwaarden van het tweegevecht geregeld te hebben. Graaf Timascheff, vleugel-adjudant van den Keizer van Rusland, gelijk vele Russen het in den vreemde zijn, had den degen, het wapen van den soldaat, aangenomen.

    De beide tegenstanders zouden des anderen daags, 1 Januari, te negen uur, elkander ontmoeten op zeker gedeelte van de kuststreek, gelegen op drie kilometer van den mond van den Chéliff.

    »Dus tot morgen, op het krijgsmansuur! zeide de overste.

    En het meest militaire van alle uren," antwoordde Hektor Servadac.

    Daarop drukten beide officieren stevig de hand van hun vriend en gingen zij naar het koffijhuis la Zulma terug om er eene partij piket, honderd-vijftig uit, te spelen.

    Kapitein Servadac daarentegen keerde denzelfden weg terug en verliet onmiddellijk de stad.

    Sedert veertien dagen woonde Hektor Servadac niet meer op de Wapenplaats. Met eene topografische opname belast, vestigde hij zich in eene »goerbi" op de kust van Mostaganem, op acht kilometer van den Chéliff, en had hij niemand tot gezel dan zijn ordonnans. Heel vroolijk was het niet en ieder ander dan de kapitein van den generalen staf had zijne verbanning op dezen onaangenamen post als eene straf kunnen aanmerken.

    Hij ging dus weder op weg naar de goerbi, eenige rijmen makende die hij aan elkander trachtte te lijmen in den wel wat verouderden vorm van een rondeel. Dit zoogenaamd rondeel — waarom het te verbloemen — was gericht tot eene jonge weduwe, die hij eens hoopte te huwen en hij trachtte aan te toonen dat, wanneer men het geluk heeft eene zoo achtenswaardige persoon te beminnen, die liefde zich op »de eenvoudigste wijze ter wereld" moet uiten. Of deze stelling al dan niet juist ware, daarom bekommerde kapitein Servadac zich het allerminst en hij rijmde maar wat om te rijmen.

    »Ja! ja! prevelde hij, terwijl zijn ordonnans stilzwijgend naast hem draafde, »een rondeel vol gevoel, maakt altijd indruk! Op de Algerijnsche kust zijn rondeelen schaars en het mijne zal er, hoop ik, niet te slechter om ontvangen worden!"

    En de kapitein-dichter begon volgenderwijze:

    Ja, waarlijk, ja! als men bemint,

    Eenvoudig, maar ...

    »Ja! eenvoudig, namelijk eerlijk en met het oog op een huwelijk, en ik die tot u spreek ... Duivels! het rijmt niet meer! Die rijmen op »mint zijn niet gemakkelijk! Een zonderling denkbeeld ook, om daarop mijn rondeel te richten! Hè! Ben Zoef!

    Ben Zoef was de ordonnans van kapitein Servadac.

    »Kapitein, antwoordde Ben Zoef.

    Heb je wel eens verzen gemaakt?

    Neen, kapitein, maar ik heb ze zien maken!

    En door wien?

    Door den uitlegger van de tent eener slaapster, ’savonds op de kermis te Montmartre.

    En je hebt die uitleggers-verzen onthouden?

    Hoor maar, kapitein:

    Kom binnen maar! Het hoogst vermaak,

    Doet vroolijk u weer buiten treden!

    Hier ziet men zijne liefste vaak,

    En haar, wie men is aangebeden!

    Sakkerloot! je verzen zijn afschuwelijk!

    Ja, kapitein, omdat ze om geen mirliton zijn geplakt! Anders zouden er heel wat slechtere zijn!

    Zwijg, Ben-Zoef! riep Hektor Servadac. Zwijg! Eindelijk heb ik mijn derde en vierde rijm!

    Ja, waarlijk, ja! als men bemint,

    Eenvoudig maar ...

    Vertrouw boven wat liefde bindt

    Geen eed hoe zwaar!"

    Maar met alle dichterlijke inspanning kon kapitein Servadac het niet verder brengen en toen hij, om zes uur, in de goerbi terug was, had hij alleen dit vierregelig versje klaar.

    __________

    II.

    Waarin men de lichamelijke en zedelijke photografie van kapitein Servadac en zijn ordonnans Ben-Zoef vervaardigt.

    Op zekeren dag van zeker jaar kan men aan het ministerie van oorlog op zijnen dienststaat het volgende lezen:

    »Servadac (Hektor), geboren 19 Juli 18.., te Sint-Trélody, kanton en arrondissement Lespare, departement der Gironde.

    »Vermogen: Twaalf honderd franken rente.

    »Diensttijd: 14 jaar 3 maanden 5 dagen.

    »Omschrijving der dienstverrichtingen en veldtochten: School van Sint-Cyr: 2 jaar. Applicatie-school: 2 jaar. Bij het 87e regiment van linie: 2 jaar. Bij het 3e regiment jagers: 2 jaar. Algiers: 7 jaar. Veldtocht in Soedan. Veldtocht in Japan.

    »Betrekking: Kapitein bij den generalen staf te Mestaganem.

    »Eereteekenen: Ridder van het Legioen van eer op 13 Maart 18 .." Hektor Servadac was dertig jaar oud. Wees, zonder familie, bijna zonder fortuin, dorstende naar roem zoo niet naar geld, een weinig heethoofdig, vol natuurlijk vernuft dat steeds gereed is aan te vallen zoowel als om er op te antwoorden, een edel hart, een beproefde moed, zichtbaar de beschermeling van den oorlogsgod, wien hij veel angst bezorgde, niet snoeverig voor een kind uit die streken en dat door eene krachtige wijngaardenierster uit Médoc gedurende twintig maanden gezoogd was, echte afstammeling der helden uit den bloeitijd der ridderlijke dapperheid, zoodanig was kapitein Servadac naar het zedelijke; een dier beminnelijke jongelieden die de natuur voor buitengewone dingen schijnt te bestemmen en die bij hun wieg de godin der lotgevallen en de godin der goede kansen als meters gehad hebben.

    Naar het lichaam was Hektor Servadac een knap officier: vijf voet zes duim, slank, bevallig, zwart natuurlijk krulhaar, fraaie handen, nette voeten, sierlijk opgestreken knevel, blauwe oogen met een open blik, in éen woord zeer innemend en het mag gezegd worden, innemend zonder het schijnbaar zelf te weten.

    Men moet toegeven dat kapitein Servadac, — hij zelf bekende het gaarne, — niet meer dan het strikt noodige verstand bezat. »Wij knoeien den boel niet gauw af’ zeggen de artillerie-officieren, daarmede te kennen willende geven dat zij niet tegen werken opzien. Hektor Servadac echter hield er van om met de zaken de hand te lichten, daar hij van nature even groot slenteraar als afschuwelijk dichter was; maar door zijne gemakkelijkheid om alles te leeren en zich alles eigen te maken, had hij met een goed nommer de school kunnen verlaten en bij den generalen staf geplaatst kunnen worden. Overigens teekende hij goed; hij reed prachtig paard en het ontembare springpaard uit de manége van Sint-Cyr, de opvolger van den beroemden Oncle Tom, had in hem zijn meester gevonden. Zijne dienststaten toonden aan dat hij onderscheidene malen bij dagorder openlijk vermeld was geworden, hetgeen dan ook niet meer dan billijk was.

    Men verhaalde omtrent hem het volgende:

    Eens voerde hij in de loopgraven eene kompagnie jagers te voet aan. Op zekere plaats was de kruin der borstwering door het granaatvuur weggeschoten en bleef er geene voldoende hoogte over om de soldaten tegen het hevige schrootvuur te dekken. Deze aarzelden. Toen beklom kapitein Servadac de borstwering en zich dwars in de bres leggende, die door zijn lichaam geheel gedicht was, zeide hij:

    »Gaat nu door."

    En onder eene hagelbui van kogels trok de kompagnie door, zonder dat de staf-officier door een kogel werd geraakt.

    Na het verlaten der applicatie-school was Hektor Servadac, met uitzondering van twee veldtochten die hij medemaakte, (Soedan en Japan), steeds in Algiers gedetacheerd geweest. Op dit tijdstip bekleedde hij de betrekking van officier bij den generalen staf in de onderafdeeling Mostaganem. In het bijzonder belast met het doen van topographische opnemingen van het gedeelte der kuststreek tusschen Tenez en den mond van den Chéliff, bewoonde hij eene goerbi die hem maar tamelijk beschutte. Maar hij was er de man niet naar om zich over zoo’n kleinigheid ongerust te maken. Hij hield van het leven in de open lucht, met de grootst mogelijke vrijheid die een officier genieten kan. Nu eens te voet het strand langs loopende, dan weder te paard over de toppen van het voorgebergte rijdende, overhaastte hij zich niet met den arbeid die hem was opgedragen.

    Dit half onafhankelijke leven beviel hem. Overigens was hij door zijne werkzaamheden niet zoo verbonden of hij kon twee- àdriemaal ’s weeks zich per spoortrein, hetzij op de receptien van den generaal te Oran, hetzij op de feesten van den goeverneur te Algiers vertoonen.

    Bij eene dezer gelegenheden was het dat Mevrouw de L... zich aan hem vertoonde, dezelfde dame voor wic het beroemde rondeel bestemd was, waarvan eerst de vier eerste rijmen het daglicht zagen. Het was de weduwe van een kolonel, zeer schoon, zeer ingetogen, een weinig uit de hoogte zelfs en die de huldebewijzen, waarvan zij het voorwerp was, niet scheen op te merken of niet wilde opmerken. Ook had kapitein Servadac zijne verklaring nog niet durven doen. Hij wist dat hij mededingers had en onder anderen, zoo als men weet, graaf Timascheff. Deze ijverzucht had, zonder dat de jonge weduwe er de minste gedachte op had, aan de beide tegenstanders de wapenen in handen gegeven. Overigens weet men dat haar door iedereen geëerbiedigde naam niet genoemd was.

    Bij kapitein Hektor Servadac woonde, in diens goerbi, ook zijn ordonnans Ben-Zoef.

    Deze Ben-Zoef was met hart en ziel den officier toegedaan, dien hij de eer had »te schuieren". Had Ben-Zoef moeten kiezen tusschen de betrekking van vleugel-adjudant van den goeverneur-generaal van Algiers en die van ordonnans van kapitein Servadac, hij zou geen oogenblik geaarzeld hebben. Maar zoo hij voor zich zelven al geene persoonlijke eerzucht bezat, dit was heel iets anders ten opzichte zijn officier en elken morgen ging hij na of er ’s nachts niet eenige dikke troetels waren uitgekomen op den linker-schouder der uniform van den kapitein van den generalen staf.

    De naam Ben-Zoef zou kunnen doen meenen dat de dappere soldaat een inboorling van Algerië was. Echter was dit volstrekt zoo niet. Deze naam was slechts een bijnaam. En waarom noemde men dien schuieraar nu Zoef, daar hij Laurent heette en waarom Ben, daar hij uit Parijs, ja van Montmartre afkomstig was? Dat is eene dier tegenstrijdigheden, waarvan de geleerdste taalkundige niet licht de verklaring zou geven.

    En nu was Ben-Zoef niet alleen van Montmartre, maar hij was afkomstig van de beroemde hoogte van dien naam, daar hij het levenslicht aanschouwde tusschen den Solferino-toren en de Galette-molen. En heeft men het geluk onder zulke buitengewone omstandigheden geboren te worden, wat is dan natuurlijker dan voor zijn geboorte-heuvel eene onbegrensde bewondering te gevoelen en dat men niets prachtigers ter wereld kent. Ook was Montmartre, in de oogen van onzen schuieraar, de eenige berg van beteekenis in het heelal en de wijk van dien naam een samenstel van alle wonderen van den aardbol. Ben-Zoef had gereisd. Als men hem hoorde, had hij nergens, in welk land ook, iets anders dan Montmartres gezien, misschien hooger, maar zeker niet zoo schilderachtig. Had Montmartre ook niet eene kerk, die voor de hoofdkerk van Burgos niet behoefde te wijken, steengroeven, even rijk als die van Pentelika, een waterbekken dat de Middellandsche zee zou benijden, een molen die niet tevreden is met het voortbrengen van gewoon meel, maar die wijdberoemde koekjes oplevert, een Solferino-toren die rechter staat dan die van Pisa, een overblijfsel dier wouden die, vóor den inval der Celten, nog geheel maagdelijk waren en eindelijk een berg, een heuschen berg, waaraan alleen wangunstigen den naam van »hoogte" durfden geven? Men had Ben-Zoef eerder in stukken kunnen hakken dan dat hij had toegegeven dat die berg geen vijf duizend meter hoog was!

    Op welk punt ter wereld zou men dus zoovele wonderen bijeen vergaard kunnen vinden?

    »Nergens," gaf Ben-Zoef aan elkeen ten antwoord, die zijn denkbeeld wel wat overdreven vond.

    Eigenlijk toch eene onschuldige inbeelding! Wat hiervan zij, Ben-Zoef had maar éene begeerte, namelijk: op de hoogte van Montmartre terug te keeren en zijn leven te eindigen, dáar waar het begonnen was — natuurlijk met zijn kapitein er bij. Ook was Hektor Servadac bijna suf van de verhalen van het onvergelijkelijke schoons in het XVIIIe arrondissement opeengestapeld en begon hij er danig een hekel aan te krijgen.

    Intusschen wanhoopte Ben-Zoef er niet aan om zijn kapitein tot andere gedachten te brengen — ofschoon hij hem toch nooit zou verlaten. Zijn tijd was om. Zelfs had hij tweemaal verlof gehad en stond hij op het punt den dienst te verlaten op den leeftijd van acht-en-twintig jaar, als gewoon bereden jager der 1e klasse bij het 8e regiment, toen hij tot de betrekking van ordonnans van Hektor Servadac

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1