Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Rik Smits: Dunking Dutchman
Rik Smits: Dunking Dutchman
Rik Smits: Dunking Dutchman
Ebook246 pages8 hours

Rik Smits: Dunking Dutchman

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

‘Basketbal werd werk. De tijd nadat na het avondeten nog uren op een pleintje werden doorgebracht was definitief voorbij.’

Rik Smits (Eindhoven, 1966) was jarenlang ons meest succesvolle exportproduct in de Verenigde Staten: een Nederlandse speler in de sterkste en hardste basketbalcompetitie ter wereld, de NBA. Nederland kende hem voor namelijk als best betaalde sporter van eigen bodem. Rik Smits - Dunking Dutchman beschrijft de lange weg die Smits moest afleggen voordat hij in 1988 zijn eerste profcontract bij Indiana Pacers kon tekenen, en de hindernissen die hij moest nemen voordat het publiek in Indianapolis hem in de armen sloot.
Tim Overdiek sprak met Smits’ familie, met zijn (voormalige) medespelers, coaches en begeleiders, en vanzelfsprekend met Rik Smits zelf. Uit deze gesprekken is een fascinerend boek ontstaan over de harde Amerikaanse sportwereld en de belevenissen daarin van een nuchtere Hollandse sportman.
Voor deze e-boek editie schreef Tim Overdiek een nieuwe epiloog

LanguageNederlands
PublisherFosfor
Release dateMay 31, 2013
ISBN9789462250376
Rik Smits: Dunking Dutchman

Related to Rik Smits

Related ebooks

Related categories

Reviews for Rik Smits

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Rik Smits - Tim Overdiek

    Voorwoord door Rik Smits

    De afgelopen jaren zijn enorm snel gegaan. Hoe vaak heb ik me niet voorgenomen om in brieven aan mijn familie te vertellen hoe het leven is in de Verenigde Staten, hoe het is om profbasketballer te zijn in de NBA. Telkens ontbrak me de tijd om eens rustig aan tafel te gaan zitten en op te schrijven wat er allemaal gebeurd is sinds ik op mijn zeventiende naar Amerika ging.

    Dit boek is die brief. Voor de fans in Nederland, voor mijn familie die ik in de zomer zie als ik even terugga naar Eindhoven. Dan merk ik hoe jammer het is dat ik niet samen met al mijn neven en nichten heb kunnen opgroeien. En ook dan ontbreekt helaas zo vaak de tijd om helemaal bij te praten. Gelukkig lukt het me wel om genoeg kroketten en frikadellen-speciaal naar binnen te werken, zodat ik er weer voor een jaartje tegen kan als het volgende seizoen begint.

    Ik heb veel te danken aan alle coaches die ik in Neder­land heb gehad. Ze zeggen wel eens dat je het basketbalvak alleen in Amerika leert, maar de fundamenten van het spel heb ik onder de knie gekregen dank zij Jos Driessen, Jack Findhammer, Maarten-Jan van den Braak en Willem van der Sommen en iedereen met wie ik heb samengespeeld. Vlak voordat ik naar Marist College ver­trok, leerde Willem me verschillende center-bewegingen. Een daarvan, de up and under, probeer ik elke wed­strijd wel een keertje te gebruiken, en met succes. Patrick Ewing van New York Knicks trapt er nog steeds in. De afgelopen jaren heb ik gemerkt dat Nederland steeds meer geïnteresseerd raakt in de NBA. Dit boek beschrijft de lange weg die ik heb moeten afleggen om zo ver te komen. Talent en lengte zijn niet genoeg. Hard blijven werken is de enige manier om het te redden in de NBA. Het leven is niet altij­d even mooi als het lijkt.

    Jezelf blijven is het belangrijkste in deze schijnwereld. Dat heb ik altijd voor ogen gehouden, en daarvoor dank ik mijn familie, in het bijzonder mijn vader en moeder, en natuurlijk mijn kinderen Jasmine en Derrik.

    Rik Smits

    Indianapolis, 1997

    Inleiding

    Eén komma drie seconde.

    De doorsnee Amerikaan heeft die vette tel meer dan no­dig om alleen al uit z’n luie fauteuil op te staan. Rik Smits maakte in dat ultrakorte tijdsbestek in één klap een definitief einde aan jaren van twijfel en onvrede over zijn kwaliteiten als basketballer in de National Basketball Association, de sterkste basketbalcompetitie ter wereld.

    De center van Indiana Pacers ving de bal, maakte een schijnbeweging en schoot. In wezen was het niet eens zo’n onwaarschijnlijke actie, die de geboren Eindhovenaar op maandagmiddag 29 mei 1995 maakte. Vang de bal en gooi hem door het netje. Hij had het tienduizen­den keren eerder gedaan. Smits kon het, en hoorde het te kunnen, want hij werd er vorstelijk voor betaald. Drie-en-een-half miljoen dollar per jaar, een kleine zes mil­joen gulden.

    Zo eenvoudig was het echter niet. Het was een cruciale wedstrijd in de play-offs, en een nederlaag zou de Pacers op een praktisch onoverbrugbare achterstand tegen Orlando Magic hebben gezet. De spanning in Market Square Arena, het stadion van Smits’ club in Indianapolis, was tot een bizar hoogtepunt gestegen. In de laatste halve minuut van de wedstrijd was vier keer van voorsprong verwisseld, en met nog 1,3 seconde te gaan was het aan Smits de allerlaatste kans op de overwinning te benutten. Terwijl zeventienduizend Pacers-fans vol af­grijzen de tijd zagen wegtikken, bleef Smits ijselijk kalm. Hij scoorde.

    Daags erop vertelde één enkele foto op de voorpagina van de plaatselijke krant het levensverhaal van een basket­baller die een veelbewogen periode achter de rug had. Het was het moment direct na het memorabele, winnen­de punt. Rik Smits wordt besprongen door ploeggenoot Reggie Miller, volledig door het dolle heen, en in die omhelzing is Mark Jackson verstrikt geraakt. Op Smits’ gezicht een uitgelaten lach, twee stralende ogen. Een wa­zige achtergrond toont contouren van een uitzinnig pu­bliek. Het was wel eens anders geweest in Indianapolis.

    Er waren tijden dat Rik Smits een ongewenste vreemde­ling was in de Noord-Amerikaanse basketbalcompetitie. Ploegmakkers schoven hem in slechte periodes automa­tisch de schuld in de schoenen als weer eens kansloos was verloren. Coaches uitten hardop hun twijfels over de lange center, die er maar niet in slaagde tot consisten­te en betrouwbare kracht uit te groeien. De pers wist zich geen raad met die stoïcijnse Nederlander en schreef hem, in bedekte termen aangemoedigd door spelers en coaches, volledig de grond in. Basketbalfans in Indiana­polis toonden zich vele malen genadelozer. Jarenlang gold Smits als eenvoudig doelwit op wie alle frustraties konden worden afgewenteld.

    Het 2.24 meter lange lichaam heeft heel wat te verduren gekregen, zowel in fysiek als mentaal opzicht. Stug vol­houden, luidde altijd zijn parool, al hield het handjevol beschermelingen dat in Smits bleef geloven soms hun hart vast. ‘De verbale mishandeling waaraan Rik werd blootgesteld, was onvoorstelbaar’, zegt Larry Brown, coach van Indiana Pacers, die in 1993 eindelijk een succesvolle koers voor zijn geteisterde center uitstippelde. Een jaar later beleefde Smits zijn doorbraak in de NBA, en het moment dat hij internationaal uitgroeide tot een center van formaat volgde in de opzienbarende wedstrijd tegen Orlando Magic.

    Zijn naam wordt in één adem genoemd met die van Shaquile O’Neal, Patrick Ewing, Hakeem Olajuwon en David Robinson, stuk voor stuk giganten met interna­tionale uitstraling. In die categorie hoort Rik Smits thuis. Zijn offensieve kwaliteiten zijn ongeëvenaard. Dat zijn reputatie desondanks achterblijft bij genoemd viertal, komt grotendeels door de ogenschijnlijke onverschillig­heid waarmee hij door het NBA-circus banjert. Profbasketbal in de Verenigde Staten (en Canada) is een symbio­se van topsport en entertainment. Een basketballer dient gevoel te hebben voor show, moet laten zien dat hij het publiek iets spectaculairs wil bieden. Imago is allesbepa­lend in de NBA, zo lijkt het.

    Niet bij Rik Smits, en dat maakte die foto in The India­napolis News ook zo bijzonder. Het tonen van emoties is bij hem altijd een schaars goed geweest. Zijn eeuwige onverstoorbaarheid werd jarenlang uitgelegd als een ge­brek aan passie. Waar een Amerikaanse sporter nog wel eens graag met stoelen door de kleedkamer smijt, om duidelijk aan te geven dat hij er de smoor in heeft, bleef Rik Smits altijd de rust zelve. Was er verloren, dan was dat jammer, en hij zou zijn best blijven doen. Op naar de volgende wedstrijd.

    ‘Het heeft lang geduurd voordat we in de gaten hadden dat Rik Smits eigenlijk maar een hele simpele, normale jongen was’, zegt een journalist uit Indianapolis, die acht opeenvolgende seizoenen dag in, dag uit met het team meereisde. Aan Smits’ lijf geen polonaise. Dat hij toeval­lig goed kan basketballen is prachtig, maar het bepaalt niet zijn hele leven. Begrijp hem niet verkeerd, hij is een toegewijde sporter, die niets aan het toeval zal overlaten om naar perfectie te streven. Maar val hem niet lastig met basketbalverhalen als hij in het winkelcentrum een boodschap moet doen.

    Sinds zijn gezondheid hem niet meer belemmert om te laten zien waar hij werkelijk toe in staat is, heeft Rik Smits langzaam maar zeker zijn schuchterheid laten va­ren. Hoewel ook dat betrekkelijk is. Hij schijnt een han­delsmerk te hebben ontwikkeld na een welgemikt schot. Dan knakt hij zijn pols, en blijft zijn hand heel eventjes verstild in de lucht hangen. Het heeft bijna iets pedants. Hij deed het al toen hij nog voor Marist College in Poughkeepsie speelde, zijn alma mater waar hij in vier jaar tijd de beginselen van het basketbalvak leerde. Er­gens in 1993 kwam ‘het handje’ plotseling weer tevoor­schijn. Maar Smits is zich er zelf niet van bewust, zegt-ie. Rik Smits is extreem introvert, dodelijk verlegen soms. Ook Nederlandse journalisten ondervonden dat aan den lijve, als zij zich voor een reportage met ‘s lands best be­taalde sporter in Indianapolis meldden. Het eerste in een serie uitputtende gesprekken voor dit boek was een half uur onderweg, toen Smits opmerkte ‘het gevoel te heb­ben bij een psycholoog te zitten’. De schrijver daarente­gen voelde zich een gefrustreerde FBI-agent, die er maar niet in slaagde ‘het verhoor’ in goede banen te leiden.

    De afgelopen jaren is Smits’ bekendheid in zijn geboor­teland met grote sprongen toegenomen, mede dank zij de explosief gegroeide populariteit van de NBA over de hele wereld. De band met Nederland is wel langzamer­hand aan het vervagen, al brengt Smits indien mogelijk elke zomer een paar weken door bij zijn familie. Met smaak vertelt hij het verhaal van een onbekende Eindhovenaar die hem nog niet zo lang geleden het advies aan de hand deed te gaan basketballen. De anekdote heeft een dubbele betekenis. Als kind werd hij in Bra­bant voortdurend nagewezen om zijn uitzonderlijke lengte. Pas op zijn vijftiende ontdekte hij de sport die zijn zelfvertrouwen sterkte.

    Seven feet, four inches is op zich al een prestatie in het basketbalgekke Amerika. De officiële NBA-lengte is 2.24 meter. Dat is inclusief schoenen en ingezwachtelde en­kels. Sinds zijn vertrek naar de Verenigde Staten is zijn li­chaam niet meer gegroeid, al impliceren de statistieken dat wel. De NBA denkt nu eenmaal graag in overtreffende trap. Blootsvoets meet hij zeven centimeter korter, maar dat maakt er zijn verschijning zeker niet minder indruk­wekkend op. Ik liep eens met hem over Fifth Avenue in New York, waar winkelende Amerikanen de basketballer vol ontzag aankeken. Spot of hoon was er niet bij. Een verhuisbusje wurmde zich door het hopeloos verstopte verkeer richting trottoir, en de twee inzittenden riepen zijn naam in de hoop een handtekening van Smits te kunnen bemachtigen. Ze waren niet de enigen die dag. Niemand werd teleurgesteld. Rik Smits is ‘een grote jongen’ in de Verenigde Staten. Maar idolatrie is het laatste dat hem bezighoudt, en dat maakt hem juist zo bijzonder.

    Tim Overdiek

    New York, 1997

    1

    ‘M aar jongen, daar bestaat toch helemaal geen opleiding voor.’

    Het was even stil geweest, en de studieconsulent had ge­keken alsof hij water zag branden. Hoofdschuddend had hij weer het woord genomen en op stellige wijze de kennelijke onzinnigheid van de zojuist uitgesproken wens onderstreept. Ook Ad Smits en Margje van der Weijden hadden elkaar een kort moment vol verbazing aangekeken. Beiden lieten de woorden van Rik in stilte tot zich doordringen. Wat wilde hij?

    Vader, moeder en zoon waren om advies bij de beroepsadviseur gekomen. Misschien wist die wel een goede studie voor Rik. De middelbare technische school was als vervolgopleiding na het behalen van zijn mavodiploma de verkeerde keuze gebleken. Vader Ad had het al heel snel gezien, toen hij tijdens de ouderdag zijn zoon in het praktijklokaal bezig zag. Het was volgens Ad bijna zielig om te zien.

    ‘Een ramp. Stond-ie daar aan een werkbank een staafje door te zagen. Dat 2.15 meter lange lichaam helemaal krom gebogen. Er werd ook niets gedaan om het er voor hem met zijn lengte een beetje prettiger op te maken.’

    De studieresultaten vielen zwaar tegen. Docenten spraken hardop hun twijfels uit over de scholier die welis­waar zichtbaar plezier had in de praktijkvakken maar het tijdens de theorielessen niet scheen te kunnen bijbenen. Toen Rik steeds vaker met tegenzin naar school ging, en soms zelfs het verzoek deed ‘een briefje te schrijven’ zodat hij thuis kon blijven, wisten zijn ouders dat er iets moest gebeuren. Vlak voor Kerstmis van het jaar 1983 werd de knoop doorgehakt. Rik ging van school.

    Bij de studieconsulent werden diverse opties doorgespro­ken. Een technische studie in combinatie met praktijker­varing in een autogarage leek de voor de hand liggende oplossing. Maar wat wil Rik eigenlijk zelf, vroeg op een gegeven moment de adviseur. Rik had immers groten­deels stilletjes het gesprek gevolgd. Het hoge woord kwam eruit.

    ‘Ik wil beroepsbasketballer worden.’

    Rik zei nooit zo veel. Als hij sprak, dan was er van tevo­ren uitgebreid over nagedacht. Hij was van jongs af aan het tegenovergestelde geweest van een flapuit, van ie­mand die lukraak vertelde wat er in hem opkwam en overal het middelpunt wilde zijn. Het liefst ging hij zwij­gend en onopgemerkt op in een groep, en luisterde hij naar de verhalen die er verteld werden. Uit zichzelf zou hij nimmer van wal steken. Teruggetrokken, zeg maar het klassieke voorbeeld van de uitzonderlijk lange knul wiens gestalte al voor zich sprak. Die opvallende ver­schijning hoefde niet nog eens met een onophoudelijke stroom woorden te worden onderstreept.

    Beroepsbasketballer dus.

    Niet dat Rik zich toen al verbeeldde ooit furore te zullen maken in de Amerikaanse profcompetitie. Op zijn ze­ventiende had hij het simpelweg gezien op school. Als rijpend juniorentalent had Rik genoeg smeuïge verhalen opgevangen van Amerikanen die in Nederland hun brood verdienden. Onbekende grootheden als Larry Bird en Julius Erving waren vertrouwde namen, zonder dat er ooit een gezicht bij kwam. In kleedkamers had hij anek­dotes aangehoord van oudere landgenoten die waren te­ruggekeerd van een vierjarig avontuur aan een Ameri­kaanse universiteit. Die hadden zich zo goed ontwikkeld dat ze moeiteloos als beroepsbasketballer in de eredivisie aan de slag konden. Wie weet, dacht Rik bij zichzelf, zou dat op termijn ook voor hem weggelegd zijn, de eredivisie.

    De studieconsulent zag er natuurlijk geen heil in. Be­roepsbasketballer, daar zat geen toekomst in. Niet dat dat Rik ontmoedigde. Integendeel. Hij had zich, weliswaar heimelijk, al rotsvast voorgenomen om naar de Verenig­de Staten te gaan. Een knappe jongen die hem daarvan zou kunnen weerhouden. Wat moest hij per slot van re­kening op de mts? In het eerste jaar was hij tot de ont­dekking gekomen dat die studie meer van hem vergde dan op de mavo het geval was geweest. Die vier jaar aan de Eindhovense Edith Stein-mavo had hij zonder veel inspanning doorlopen. Rik wist precies wat hij moest doen om voldoendes te halen. Voor zichzelf had hij het gevoel de havo makkelijk aan te kunnen, maar de moti­vatie ontbrak nu eenmaal om zich in de namiddag of ‘s avonds urenlang over de boeken te buigen. Aan huiswerk had hij een bloedhekel.

    Was hij trouwens niet veel liever naar de lts gegaan? Daar zou hij immers iedere dag hebben kunnen knutselen, zo­als hij altijd al had gedaan. Zijn ouders hadden hem met succes op andere gedachten gebracht. Ga nu eerst naar de mavo, dan kun je later altijd nog iets technisch gaan doen, luidde het argument waarmee hij zich had laten vermurwen. Als mavoscholier had Rik zijn ouders nim­mer teleurgesteld. Telkens kwam hij met een prima rap­port thuis. Een acht voor Engels, een zes voor scheikun­de, een zes voor handelskennis, ook een zes voor ge­schiedenis, een acht voor handvaardigheid, zo vermeldde bijvoorbeeld het herfstrapport in het derde jaar. Heel netjes.

    Natuurlijk was het teleurstellend geweest toen de mts hem niet het uitzicht kon bieden waar Rik al jaren van gedroomd had: een beroep maken van zijn grote hobby, het urenlang werken aan brommertjes, motoren, en later dan natuurlijk auto’s. Repareren, opknappen, doorverko­pen. Het lag in de lijn der verwachtingen. Hij deed het tenslotte al jaren, in het schuurtje achter het ouderlijk huis aan de Selderijstraat.

    ‘Ik wilde me specialiseren in motorvoertuigentechniek. Maar toen eenmaal werd verteld dat de beste dertig jon­gens uit het hele eerste jaar zich daarvoor konden plaat­sen, had ik al snel in de gaten dat ik dat nooit zou halen. Ik hoorde niet bij de toppers, had al genoeg moeite om überhaupt bij te kunnen blijven. En zo leuk was het nou ook weer niet. We moesten eens thuis een project uitvoeren, ik weet al niet eens meer wat het was, iets met metaal. Mijn vader hielp me ermee. Ik dacht dat het hartstikke goed was, maar de leraar vond het helemaal niks. Het plezier was toen wel zo’n beetje verdwenen.’

    Als vroegtijdig schoolverlater voelde Rik zich eerder op­gelucht dan dat hij bij de pakken neer ging zitten. Hij kon altijd nog in een garage aan de slag gaan, en dat werk dan combineren met een deeltijdopleiding. Hoe dan ook, hij zou wel zien. Zijn instelling was, en is deels nog altijd zo, dat de dingen gaan zoals ze zich aandienen. Die zorgeloosheid ging hand in hand met een avontuur­lijke instelling. Hij trok er graag op uit, nieuwe buurten verkennend op zijn brommertje. Het liefst in zijn eentje, of hooguit met een goede kameraad die zijn grenzeloze liefde voor de techniek deelde.

    Zeven jaar was Rik, toen zijn grootvader van moeders kant hem een snorfiets cadeau gaf. Een Berini. De brommer had toebehoord aan opa, maar was op een dag gestolen en pas enkele weken na aangifte bij de politie weer ergens opgedoken. De spatborden ontbraken, even­als enkele andere vitale onderdelen. De jongens die opa’s rustige en betrouwbare vervoermiddel hadden ont­vreemd, waren er behoorlijk mee wezen crossen. Rik had dezelfde plannen, nadat de teruggevonden Berini in de aanhangwagen was opgehaald. Een paar kilometer van zijn huis verwijderd was het riviertje De Dommel, met heerlijke paadjes en veldjes om rond te scheuren. Hard ging het toen natuurlijk nog niet, maar de wereld van motoren was definitief voor Rik opengegaan. Mateloos intrigerend vond hij het. Het was simpelweg een kwestie van doen. De carburateur schoonmaken, en je wist voor de rest van je leven hoe zoiets werkte.

    ‘Nieuwe zuigerveren erop zetten, de gashendel vervan­gen, ik heb het allemaal zelf uitgezocht. Of anders leerde ik het wel van vriendjes die ik op het crossveldje ont­moette. Het duurde niet lang of ik kon een brommer volledig uit elkaar halen en probleemloos weer in elkaar zetten.’

    Gedurende de tien jaar dat hij talloze uren doorbracht in het schuurtje, gingen er ‘misschien wel een paar honderd brommertjes’ door zijn handen. Er werd aan gesleuteld, er werden onderdelen van afgehaald die weer nodig wa­ren voor andere brommers, en was een exemplaar opge­kalefaterd, dan kon een geïnteresseerde koper het ding komen ophalen. De markt was groot genoeg, zeker toen een nieuwe buurjongen even handig bleek te zijn. Ronnie was zijn naam, en hij kende weer potentiële kopers in andere wijken. Die togen, aangemoedigd door de mond-tot-mond reclame, naar de Selderijstraat om hun oude brikkie in te ruilen tegen een nieuwere, en natuur­lijk snellere machine.

    ‘Opvoeren? Nee, dat deed ik natuurlijk niet’, zegt hij grijnzend. Het geheim van het opvoeren was hem wel toevertrouwd. ‘Een beter uitlaatsysteem, een grotere car­burateur, de spruitstukken van de cilinder groter maken, de cilinderholtes uitboren en uitvijlen, een beetje met de tandwielen spelen, of er gewoon een grotere cilinder op zetten. Het komt er uiteindelijk op neer dat je meer inhoud moet creëren.’

    Zijn snelste brommer was een Zündapp, waar een vriend met verstand van zaken zich onder toeziend oog van Smits over had gebogen. Die brommer haalde onder de meest ideale omstandigheden 110 kilometer per uur. ‘Niet slecht, toch?’

    Op zijn twaalfde hadden zijn ouders hem een heuse mo­tor gegeven. Een Sachs, 125cc. Rik ging ermee naar een racebaan in de buurt. Gewoon een beetje oefenen, want deelnemen aan wedstrijden bleek financieel geen haalba­re kaart. Hij zag dat aan een vriend, wiens vader kapita­len uitgaf om de uit de hand lopende hobby van zoonlief te kunnen bekostigen. Nee, motorracen was veel te duur. En al verdiende Rik zelf een aardig zakcentje bij met zijn handel in tweedehands brommers, een toekomst als motorcrosser was niet voor hem weggelegd. Regelmatig kreeg vader Ad te horen dat hij ‘helemaal verkeerd bezig’ was. In de avonduren werkte Smits vaak als sportmasseur en pedicure. Met een vette grijns zat Rik hem in de huiskamer op te wachten, als hij na geda­ne arbeid vermoeid naar beneden kwam. ‘Pa, sta jij de hele avond te werken voor honderd gulden, terwijl ik met een enkel telefoontje het dubbele verdien.’ Bleek hij weer een koper te hebben gevonden voor een brommer­tje dat hij

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1