Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Het indigo van de dood
Het indigo van de dood
Het indigo van de dood
Ebook309 pages4 hours

Het indigo van de dood

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Deze zestien korte verhalen van Patrick Brannigan zijn een dwarsdoorsnede van genres uit de hedendaagse verbeeldingsliteratuur: urban weird, horror, erotische steampunk, sciencefiction en Keltische fantasy.

-‘Meeslepende stijl, overtuigende verteltoon, ijzersterke sfeer.’ - Natalie Koch
-‘IJzersterk, swingend en gewoon VET.’ - Thomas Olde Heuvelt
-‘Aantrekkelijke schrijfstijl (...) ideale sfeerschepping (...) goed uitgediepte, geloofwaardige personages.’ - Fantasywereld.nl

LanguageNederlands
Release dateJan 31, 2014
ISBN9781310746833
Het indigo van de dood
Author

Patrick Brannigan

Patrick Brannigan (1971) was matroos op de wilde vaart, soldaat der eerste klasse en kelner op het zonnige Lefkas. In 1998 studeerde hij af als historisch letterkundige aan de Universiteit van Amsterdam. Patrick ging daarna lange tijd op safari in Afrika. In 2011 won hij de NCSF-prijs én de Unleash Award. Patrick woont vlakbij Amsterdam. Hij staart af en toe in een kampvuur onder invloed van allerhande hallucinogenen, verliest zich in virtuele werelden en werkt ondertussen stug door aan zijn meesterwerk, dat ongetwijfeld de gehele wereld zal veranderen.

Read more from Patrick Brannigan

Related to Het indigo van de dood

Related ebooks

Reviews for Het indigo van de dood

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Het indigo van de dood - Patrick Brannigan

    Echte schoonheid zit van binnen

    Sjoerd van Meeteren is kaal als een biljartbal, heeft dikke wenkbrauwen die in elkaar overlopen, een pokdalige huid, een knolneus en een paardengebit. Hij heeft smalle schouders, een dikke pens en korte benen, zodat hij lijkt op een rondwandelende peer. Hij is zo lelijk dat kinderen zich tegen hun moeders aandrukken als Sjoerd hen in de supermarkt passeert. Ze beginnen vaak te janken als hij ook nog ’s ongecontroleerd vloekt en scheldt. Sjoerd lijdt namelijk aan Gilles de la Tourette: hij knippert abnormaal veel met zijn ogen en zodra stress de overhand krijgt, vloekt hij als een zeeman op de wilde vaart die beseft dat hij een druiper heeft opgelopen. En een drukke supermarkt met jankende kinderen en woedende moeders bezorgt hem doorgaans nogal wat stress.

    Sjoerd is zo vreemd dat zelfs zijn moeder met moeite van hem hield, voordat ze stierf aan meningitis. Zijn vader was jaren eerder al met de noorderzon vertrokken, wellicht door het aanschouwen van zijn nageslacht. Sjoerd heeft geen vrienden. Zelfs op de universiteit, waar men gewend is aan alternatievelingen, wordt Sjoerd zowel door zijn studenten als zijn collega’s gemeden als de pest. Vrouwen lachen hem uit of ontwijken hem, alsof hij een harig insect is dat uit het afvoerputje kruipt. Is het dan verwonderlijk dat hij nachtenlang schaakt tegen zijn computer, vaak een praatje probeert te maken met zwervers in het park en oeverloos over polysachariden kletst op biochemische fora?

    Sjoerd overpeinst zijn leven terwijl hij bezig is in zijn laboratorium, maar hij moet zijn mijmeringen afbreken. Sjoerd vindt het niet leuk om dieren pijn te doen, maar zijn onderzoek vereist nou eenmaal een test op proefdieren. Terwijl hij de injectiespuit in de arm van het drieëntachtigste proefdier steekt, voelt hij zijn stress toenemen. Het tl-licht van het laboratorium beschijnt onverbiddelijk de chimpansee, die hem met grote ogen aanstaart en zachtjes piept zodra de naald haar arm binnendringt. Het dier worstelt, maar leren riemen houden haar in bedwang. Sjoerds syndroom dwingt hem tot het uitspuwen van een serie godslasteringen, die als de kogels van een machinegeweer uit zijn mond dreigen te schieten. Op het laatste moment weet hij zich te beheersen.

    John Meulkamp, de leverancier van proefdieren, zei dat hij nog nooit zo’n lelijke chimpansee had gezien. En inderdaad had de apin zielig in een hoek van de kooi gezeten, genegeerd door haar soortgenoten. Haar kop zat onder de pigmentvlekken en ze had een scheve snoet. Maar wellicht heeft Sjoerd haar daarom juist uitgekozen. Hij heeft haar Sofietje genoemd.

    ‘Stil maar, meisje,’ mompelt hij. Zachtjes aait hij de apin. ‘Ik ben bijna klaar. Ik injecteer je met variant 132a van een DNA-modificator. Het ergste wat je kan overkomen, is wellicht wat lichte haaruitval. En het beste? Tja, wie weet?’ Hij voelt zijn hartslag versnellen als hij zijn onderzoek overdenkt. Zijn collega’s vinden dat zijn onderzoek nergens toe leidt. Dat hij zich op een dood spoor in de biochemie bevindt. Ze lachen hem uit. Ze noemen hem openlijk Sjoerd Sliptong, net als zijn studenten. Sjoerd balt zijn vuisten. Hij zal die idioten eens wat laten zien. Professor Zwinkels heeft hem toch niet voor niets zijn aanstelling gegeven? Te laat voelt hij een opwelling naar boven borrelen. Hij kan zich niet langer beheersen.

    ‘Teef! Teef! Teef! Teef! Teef!’ Zijn stem weergalmt door het nachtelijke, doodstille laboratorium. Sofietje schrikt en begint te krijsen. Met enorme inspanning weet Sjoerd zijn kaken op elkaar te klemmen. Vol medelijden kijkt hij neer op de bange apin.

    ‘Sssst, ik bedoelde jou niet.’ Sjoerd begint Sofietje weer te aaien. ‘Soms heb ik mezelf niet onder controle en dan gooi ik er slechte woorden uit. Het spijt me. Ik moet mezelf beter leren beheersen, zodat ik je niet meer laat schrikken.’ Wellicht komt het door het aaien of zijn kalme stem, maar Sofietje wordt rustig. Voorzichtig maakt hij de riemen los en tilt haar van de onderzoekstafel. Sjoerd mengt de modificator altijd met een licht slaapmiddel, dus de chimpansee nestelt zich slaperig in zijn armen.

    ‘Ga maar lekker slapen, Sofietje.’ Sjoerd wikkelt haar in een zachte badhanddoek en legt haar in een kooi. Tevreden ziet hij hoe haar ogen langzaam dichtvallen. ‘Morgen gaan we ’s kijken of de modificator aanslaat.’

    Een zacht geratel weerklinkt door het laboratorium. Sjoerd kijkt verschrikt over zijn schouder, laat dan zuchtend zijn adem ontsnappen.

    ‘Hoe vaak moet ik het nog zeggen, Gort? Zeg wat als je binnenkomt, anders schrik ik me een ongeluk.’

    ‘Het spijt me, dr. Van Meeteren. Wat moet ik zeggen als ik binnenkom?’ De stem klinkt normaal, maar de klemtonen liggen verkeerd. Gort rijdt dichterbij op zijn rupsbanden, richt zijn gezicht naar Sjoerd en trekt zijn wenkbrauwen omhoog, waarmee hij nogal beroerd een nieuwsgierige gelaatsuitdrukking imiteert.

    ‘Nou, een begroeting zou aardig zijn. Of een schuine mop. Gebruik je fantasie.’

    ‘Daar ben ik niet voor geprogrammeerd, dr. Van Meeteren. Mijn programmeur zei altijd dat ik geen fantasie nodig had in dit laboratorium. Omdat alleen saaie, fantasieloze nerds zich met biochemie bezighouden.’

    Sjoerd zou wel eens willen weten hoe die programmeur heet. Maar de robots van TechLab hebben een geheimhoudingsplicht die hen verbiedt om de identiteit van hun programmeurs te onthullen.

    ‘Moet jij niet iets gaan schoonmaken of zo, waardeloze roestbak?’ bromt Sjoerd. Hij ziet Gort af en toe met een dweil rondrijden, maar meestal stoort de robot de wetenschappers bij hun onderzoek. Ongelooflijk dat het bestuur het ding heeft aangeschaft.

    ‘Ik heb alles al schoongemaakt, behalve dit laboratorium. Waarom noemt u mij een waardeloze roestbak? Heeft u weer één van uw aanvallen, dr. Van Meeteren?’ Gorts intonatie verraadt geen enkele humor, maar Sjoerd vermoedt dat Gorts programmeur een sarcastisch element in zijn taalsysteem heeft ingebouwd. Sjoerd zucht. Zelfs robots proberen hem te treiteren.

    ‘Nee. En nu wegwezen.’ Hij geeft de robot een schop tegen zijn rupsbanden.

    ‘Au.’ Gort heeft geen pijnreceptoren, maar hij is geprogrammeerd om te reageren alsof hij pijn heeft. Het gezicht heeft nu een gekwetste uitdrukking. ‘Ik wacht wel met schoonmaken tot u klaar bent. Dan kan ik mezelf gaan opladen.’ Gort rijdt het laboratorium uit, maar blijft in de gang heen en weer patrouilleren, alsof hij Sjoerd wil opjutten om eindelijk ’s naar huis te gaan.

    Sjoerd negeert de robot. Hij kan nog niet naar huis. Hij wil nog niet naar huis. Hij moet zich concentreren op zijn werk. Hij heeft het gevoel dat hij nu heel dicht tegen een doorbraak aan zit. Hij kijkt neer op het gerimpelde, slapende gezicht van Sofietje en voelt een brok in zijn keel. Zo hulpeloos, zo kwetsbaar. Zo eenzaam zonder soortgenoten.

    Zijn derdejaarsstudenten kijken op hem neer vanaf de collegebanken. Sjoerd houdt een lange monoloog over eiwitsynthese, fosfolipiden en genetica. Hij toont een dubbele helix op het projectiescherm. Hij ontvouwt zijn theorieën over de modificatie van genen. Hij slaagt erin het knipperen van zijn ogen in bedwang te houden, ondanks het gegiechel van een paar blonde meisjes en het ongegeneerde gegaap van een jongeman. Die jongeman heet Blokland. Hij is een vlerk die er genoegen in schept om te sarren, totdat Sjoerd zich niet meer kan bedwingen en in gevloek uitbarst. Vroeg of laat zal Blokland zich opnieuw tegen hem keren. Uit verveling. Of boosaardigheid. Sjoerd kijkt steels op de klok boven de deur: hij hoeft het nog maar twintig minuten vol te houden, dan kan hij naar zijn laboratorium vluchten. De modificator zou nu effect beginnen te krijgen op de DNA-structuur van Sofietje. Variant 132a zou heel goed de juiste combinatie kunnen bevatten.

    Sjoerd staat op het punt om een retorische vraag te stellen als de deur openzwaait. Een studente met donker haar zwiert naar binnen. Haar zomerjurk omsluit een slank lichaam, dat bekroond wordt met een knap gezicht. De studente kijkt Sjoerd snaaks aan terwijl ze zich neervlijt in de collegebanken. Alle mannelijke studenten zijn rechtop gaan zitten. Bloklands mond hangt open en Sjoerd merkt dat hij zijn ogen niet van haar af kan houden, ondanks zijn bittere ervaringen met vrouwen.

    ‘Wie bent u, jongedame? En waarom verstoort u dit college?’ vraagt Sjoerd bars. Mooie mensen vervullen hem met afkeer. Ze zijn zo verwend. Ze zijn altijd zo zelfverzekerd. Ze hoeven nooit ergens moeite voor te doen. Ze komen altijd overal mee weg.

    ‘Sorry, dr. Van Meeteren. Ik kon de juiste collegezaal niet vinden. Ik ben Lilith de Mornay.’ Ze glimlacht naar hem. Sjoerd voelt hoe zijn ogen nog sneller beginnen te knipperen. Hij heeft die naam inderdaad op zijn presentielijst zien staan.

    ‘U bent halverwege dit trimester ingestroomd?’ Een absurde vraag, natuurlijk. Meer een vaststelling van een feit. De studente kijkt hem even schalks aan en Sjoerd voelt een zweetdruppel langs zijn slaap naar beneden glijden. Het is warm in de collegezaal; de airconditioning is geen partij voor de zomerzon die op de ruiten brandt.

    ‘Ja,’ antwoordt ze eindelijk. ‘Mijn vorige universiteit kon mij niet afdoende uitdagen.’ Gegrinnik uit de collegebanken. Sjoerd ziet Blokland waarderend naar de nieuwe studente grijnzen.

    ‘Nou, laten we dan maar hopen dat we u lang genoeg kunnen boeien, mevrouw De Mornay.’ Sjoerd buigt zich snel over zijn aantekeningen, zodat zijn studenten zijn vertrokken gezicht niet kunnen zien. Dit soort verrassingen verergert zijn tics.

    ‘Dr. Van Meeteren?’ Sjoerd verstijft. Het is de lijzige stem van Blokland. Het monster is ontwaakt. Minstens zes generaties van bevoorrechte posities, rijkdom en arrogantie weerklinken in Bloklands intonatie. Blokland had rechten moeten gaan studeren, praeses van het corps moeten worden en toe moeten treden tot de diplomatieke dienst. Maar nee, hij koos voor een studie biochemie en het vergallen van Sjoerds leven.

    ‘Meneer Blokland, ik hoop dat u een zinnige vraag heeft. Anders kunt u wellicht beter uw mond houden.’ Sjoerd dwingt zijn gezichtsspieren in het gareel, haalt diep adem en kijkt op. Op het knappe gezicht van Blokland hangt een smerige grijns. Dat voorspelt niet veel goeds.

    ‘Ik vraag mij af of u mevrouw De Mornay een garantie kunt geven dat u haar kunt blijven uitdagen?’ De grijns wordt breder. ‘Want bij ons is dat namelijk niet gelukt, dr. Sliptong.’

    Sjoerd beseft terdege wat Blokland wil bereiken: het alfamannetje Blokland wil indruk maken op het nieuwe, aantrekkelijke wijfje De Mornay. Hetzelfde gedrag dat primaten vertonen. Blokland hoopt dat Sjoerd zijn zelfbeheersing verliest. Dat het monster dat in Sjoerd nestelt zich naar boven worstelt. Blokland is een puberaal kereltje die de beschaving mist om zijn docent met respect te benaderen. Een docent die zijn tijd opoffert om deze barbaren iets van de schoonheid van chemische verbindingen bij te brengen. Dit alles flitst door Sjoerds hoofd. Maar zijn koele redenering kan de opborrelende woede niet tegenhouden als zijn studenten het uitproesten van het lachen.

    ‘Eruit, Blokland.’ Sjoerd slaagt erin niet te schreeuwen terwijl hij naar de deur wijst.

    Blokland verroert geen vin. ‘Kunt u niet tegen kritiek? Ik maak me alleen maar zorgen om onze nieuwe studente.’ Sjoerd ziet hoe Blokland knipoogt naar De Mornay. Vol spanning flitst Sjoerds blik naar haar gezicht. Als zij het nobele innerlijk heeft dat past bij haar ravissante uiterlijk, dan zou ze Bloklands gedrag moeten veroordelen. Maar de jongedame beantwoordt Bloklands geste met een glimlach.

    Het duizelt Sjoerd. Hij moet op zijn katheder steunen om zijn evenwicht niet te verliezen. Hij zou beter moeten weten, maar de realiteit slaat hem iedere keer weer keihard in zijn gezicht. Werkt het nog steeds zo? Krijgen knappe, brutale hufters nog altijd de mooiste meisjes? Kunnen honderden jaren van beschaving de rauwe beginselen van de evolutie nog steeds niet bedwingen? Waarom maken de wetten van de biologie hem eigenlijk zo kwaad? Omdat geen enkele vrouw ooit zo naar hem geglimlacht heeft? Omdat het allemaal zo oneerlijk is? Hij zou niet zo kinderachtig moeten doen. Hij is een volwassen man. Sjoerd probeert zich de lessen van zijn zenmeester te herinneren, maar het is alsof een grauwe mist zijn geest vertroebelt. Het komt eraan. Het is onbedwingbaar. Hij kan het niet tegenhouden.

    ‘Blokland! Klootzak! Klootzak! Klootzak! Eruit!’ schreeuwt hij. Een wanhopig deel van Sjoerds bewustzijn probeert hem te kalmeren, maar zijn syndroom heeft nu de overhand. Tourette triomfeert.

    ‘Bent u uw pilletje vergeten?’ Blokland blijft meedogenloos zitten. De grijns op zijn gezicht is nog breder geworden. Het gelach van de studenten weergalmt in de collegezaal. Sjoerd zou die grijns maar al te graag met een knuppel wegvegen. Hij ziet hoe hij zijn vuisten heeft gebald. Dit gaat niet goed. Straks begaat hij een ongeluk. En dan pakt professor Zwinkels hem zijn onderzoek af. Sjoerd voelt zich misselijk als hij snel zijn aantekeningen bij elkaar graait en van de katheder afstapt.

    ‘Goed zo, ga maar lekker met uw proefdieren spelen!’ Het gelach begeleidt Sjoerd op zijn weg naar de deur. Terwijl hij de gang in stapt hoort hij een laatste opmerking van Blokland. Het is niet genoeg dat Blokland hem uit de collegezaal heeft weggetreiterd, hij moet nog natrappen ook.

    ‘Wie weet? Misschien geloven ze uw theorieën wel?’

    Sjoerd smijt zijn aantekeningen op het bureau, ploft neer op de bank in zijn piepkleine kantoor en wrijft met zijn vingers over zijn slapen. Hij heeft een knallende koppijn; molenstenen rollen in zijn schedel rond. Hij ziet steeds het gezicht van De Mornay voor zich, zoals ze naar hem keek in de collegezaal: klinisch, onderzoekend, nieuwsgierig.

    Sinds zijn adolescentie vermijdt hij vrouwen. Zijn kalverliefdes eindigden altijd in vernederingen. Hij vermoedt dat verliefdheid niets meer is dan een overactieve hypofyse, maar toch dringt het gezicht van zijn studente zich aan hem op, zelfs na hun korte en vernederende kennismaking. Omdat ze zo onbereikbaar is? Omdat ze zo aantrekkelijk is?

    Hij schudt meewarig zijn hoofd. Hij heeft wel wat beters te doen dan zich te verliezen in hopeloze liefdes. Hij vist enkele pijnstillers uit zijn bureaulade, slikt ze door en beent de gang op.

    In zijn laboratorium wordt hij verwelkomd met de geur van uitwerpselen. Sofietje springt op en neer in haar kooi en jammert. Woedend ziet Sjoerd dat zijn assistent haar die ochtend niet heeft gevoerd, noch haar kooi heeft verschoond.

    ‘Ach, meisje. Kom maar.’ Hij opent de kooi en tilt de chimpansee eruit. Ze klemt zich stevig aan hem vast, alsof ze bang is dat hij haar opnieuw alleen zal laten. Hij zet haar op de onderzoekstafel en ruimt de smerigheid in haar kooi op.

    ‘Laat me je ’s bekijken, Sofietje,’ mompelt hij. Hij geeft haar een banaan. Terwijl ze gezellig zit te smakken, neemt hij foto’s van haar kop, vanuit vier verschillende hoeken.

    ‘Wat ben je toch een knapperd,’ monkelt hij. Sofie fronst op een verrassend menselijke manier, alsof ze Sjoerds vleierij niet gelooft. Ze gooit de bananenschil achteloos op de grond en kijkt dan brutaal naar hem. Maar hij negeert de schil, want zijn hartslag begint te versnellen. Ziet hij wat hij denkt te zien? ‘Even een monstertje nemen, meisje.’ Hij pakt haar hand en schuift het analyseapparaat om haar middelvinger. Het prikje in haar vinger ontlokt Sofie een grom, maar ze blijft keurig zitten.

    ‘Je bent een dappere meid.’ Sjoerd geeft haar een nieuwe banaan. Met trillende vingers schuift hij het bloedmonster in de computer. Na een tiental seconden tettert de computer: ‘Variant 132a…geen afstootverschijnselen…volledige…….assimilatie…DNA-modificatie …... succesvol.’

    Terwijl de printer het resultaat afdrukt, leunt Sjoerd buiten adem op de onderzoekstafel. Hij staart naar Sofie, die de bananenschil op haar hoofd legt en naar hem grijnst. Sjoerd schaterlacht en strekt zijn armen naar haar uit. Sofie springt in zijn armen en begint enthousiast te krijsen. Hij maakt een dansje met haar terwijl hij de eerste maten van een Weense wals neuriet.

    De deur zwaait open. Halverwege een pirouette blijft Sjoerd stokstijf staan. Een boomlange, magere man in driedelig kostuum stapt naar binnen en trekt zijn wenkbrauwen zo ver omhoog dat ze zijn haarlijn lijken te raken.

    ‘Ik betaal u niet om met chimpansees te walsen, Van Meeteren.’ De stem van professor Zwinkels klinkt grimmig. Sjoerd had het laatste uur nergens last meer van, maar zijn oogleden beginnen nu weer als een dolleman te knipperen. Haastig zet hij Sofie in haar kooi.

    ‘Het spijt me, professor. Sofie en ik hadden iets te vieren.’ Sjoerd bijt zich op zijn lip als hij Zwinkels ziet fronsen. Verkeerde woordkeuze.

    Sofie en ik? U heeft het over uw proefdier, neem ik aan? Waar is uw analytische distantie gebleven?’ Zwinkels beent naar binnen, plant zijn handen in zijn zij en buigt zich over Sjoerd heen. Sjoerd kan alleen maar bedremmeld zwijgen. ‘U loopt weg van uw verplichte colleges. U laat uzelf ringeloren door een stel jongelui. U danst met uw proefdieren. Waar bent u in godsnaam mee bezig, Van Meeteren?’

    ‘Ik eh…ik denk dat ik vlak voor een grote doorbraak sta, professor.’ Sjoerd kan alleen maar fluisteren. Blokland moet hem bij Zwinkels verklikt hebben, geen twijfel mogelijk. Hoe kan de professor anders zo snel op de hoogte zijn?

    ‘Een grote doorbraak.’ Zwinkels stem druipt van sarcasme. ‘Nou, ik ben heel erg benieuwd.’ De professor loopt naar de deur. Net als Sjoerd opgelucht adem wil halen, keert Zwinkels zich om.

    ‘Ik begin er erg veel spijt van te krijgen dat ik u heb aangenomen. God weet wat me bezield heeft. Ik verwacht morgenmiddag een uitgebreid rapport over de voortgang van uw onderzoek, Van Meeteren. Ik wil benadrukken dat uw toekomst bij dit instituut van uw rapport afhankelijk is. Goedendag.’ De deur slaat met een klap dicht.

    ‘Het is nogal ongebruikelijk,’ zeurt Meulkamp. De man kijkt Sjoerd wantrouwig aan. Als Sjoerd er als Blokland uit zou zien, zou hij niet zo moeilijk doen. Dan had hij hem de sleutel van zijn opslag gegeven en was hij naar huis gegaan.

    ‘Ik heb maar tien minuten nodig, meneer Meulkamp. Ik moet even iets verifiëren.’

    Verifiëren? Je moet niet zulke moeilijke woorden gebruiken. Of wil je soms benadrukken dat jij de weledelzeergeleerde doctor bent en ik maar een domme boerenpummel?’ De groothandelaar is nu openlijk vijandig. De universiteit is één van zijn beste klanten, maar aan Sjoerd toont hij zijn stugste kant. Snel graait Sjoerd in zijn broekzak en trekt een biljet van vijftig euro tevoorschijn. Gelukkig heeft hij de onwil van Meulkamp voorzien.

    ‘Wellicht is dit een passende compensatie voor uw tijd?’ smeekt Sjoerd.

    Meulkamp staart naar het bankbiljet maar strekt zijn hand niet uit. Langzaam glijdt zijn blik naar Sjoerds gezicht, die probeert zijn ongeduld te verbergen. Sjoerd voelt de smerigste vloeken naar boven komen. Als die eruit rollen dan kan hij toegang tot Meulkamps opslag wel vergeten. Eindelijk lijkt Meulkamp een besluit te hebben genomen.

    ‘Ik laat je erin, maar ik blijf er wel bij. Ik wil geen rottigheid bij mijn beesten. En als je zo gaat schelden dan flikker ik je eruit, achterlijke freak. Leg het geld maar op mijn bureau.’

    Sjoerd heeft wel vaker meegemaakt dat mensen hem niet willen aanraken of zelfs maar in zijn buurt willen komen, alsof hij een pestlijder is. Toch doet het iedere keer pijn, zelfs bij zo’n hufter als Meulkamp.

    Meulkamp ontsluit zijn opslag en Sjoerd zeult zwetend de kooi van Sofie naar binnen. Een kakofonie van geluiden omringt hen: het geblaf van honden, de zangtonen van een tiental vogels en het gekrijs van chimpansees. Sjoerd plaatst zijn camera op een statief, terwijl Meulkamp hoofdschuddend toekijkt en een sigaret draait.

    De chimpansees ruiken hun soortgenoot en springen opgewonden op en neer. Het zijn drie mannetjes. Sjoerd heeft Sofietjes kooi afgedekt met een doek. In één ruk trekt hij de doek weg, terwijl hij de chimpansees in de gaten blijft houden. De mannetjes houden op met springen en komen nieuwsgierig dichterbij. Ze verdringen zich voor de tralies en loeren naar de kooi waar Sofie in zit. Sofietje zit stilletjes in een hoek, net zoals toen hij haar voor het eerst zag. Sjoerd slikt zenuwachtig. Ze zouden hun vroegere metgezel toch wel herkennen? Zouden ze reageren op de DNA-modificatie?

    De mannetjes beginnen heen en weer te wiegen. Ze staren naar Sofietje, die in elkaar krimpt. Plotseling springt het grootste mannetje omhoog en rammelt aan de tralies. Hij krijst uitbundig. Maar de twee andere mannetjes protesteren: ze beginnen hun grote metgezel te duwen. Al snel rollen de drie apen over de vloer, terwijl ze elkaar bijten en stompen waar ze kunnen.

    Sjoerd wankelt achteruit, tegen de muur. Meulkamp gooit snel de doek over Sofietjes kooi. De mannetjes komen tot rust. Meulkamp schraapt woedend zijn keel. ‘En? Heb je jezelf genoeg geverifieerd? Rot nu maar op.’

    Sjoerd ijsbeert heen en weer in zijn studeerkamer. De cursor op zijn laptop knippert hem tegemoet. Het is al bijna middernacht en hij is nog niet begonnen aan zijn rapport voor Zwinkels. Zijn onderzoek is gebaseerd op vermoedens, niet op feiten. De modificator werkt bij Sofietje, maar hij heeft nog geen doorslaggevend bewijs. Hij kan zijn film wel tonen, maar dat zegt Zwinkels niets. Net zomin als zijn fotorapportage van Sofie. Hij moet met iets dramatisch komen, anders ontslaat Zwinkels hem.

    Zijn blik blijft lange tijd rusten op de doos die hij van de universiteit heeft meegenomen. Zou hij het erop wagen? Het werkte bij Sofietje. Haar DNA is voor 99,4% identiek aan dat van hem. Hij giet opnieuw een glas whisky naar binnen. Welke keuzes heeft hij eigenlijk? Met het schamele bewijs dat hij nu heeft, wordt hij onherroepelijk van de universiteit getrapt. Een aanbeveling van Zwinkels kan hij wel vergeten. Zonder aanbeveling en met zijn uiterlijk komt hij nergens meer aan de bak, zelfs niet als assistent-onderzoeker.

    Het zijn geen rationele afwegingen die Sjoerd ertoe zetten om de injectiespuit uit de doos te halen. Het is dronkenschap. Het is wanhoop. Het is het beeld van Lilith de Mornay dat voor zijn ogen zweeft. De naald voelt ijskoud als hij zichzelf injecteert met variant 132a.

    Sjoerd wordt wakker met een stevige kater. Zijn mond is gortdroog, hij heeft een bonzende hoofdpijn en hij is misselijk. Als hij zijn gal naar boven voelt stromen, strompelt hij naar de badkamer en geeft over in de badkuip. Het toilet was net te ver.

    Kreunend komt hij overeind. Waarom was hij zo dronken geworden de vorige avond? Zijn geheugen is een zwart gat. Zijn blik valt op zijn horloge. Het is kwart over tien.

    ‘Godverdomme!’ Eindelijk vloekt hij weer een keer uit zichzelf, zonder dat tante Tourette er iets over te zeggen heeft. Al zijn herinneringen schieten terug in zijn hoofd. Hij is te laat voor zijn colleges. Hij moet zijn rapport nog schrijven. Heeft hij zichzelf volgespoten met een niet-op-mensen-geteste DNA-modificator? Sjoerd voelt een nieuwe golf van misselijkheid opwellen, maar dit keer weet hij zich te beheersen.

    Hij zit op de badkamervloer en staart voor zich uit. De spiegel hangt boven de wastafel. Hij krabbelt overeind.

    Sjoerd verbaast zich erover hoe zelfverzekerd hij zich voelt. Zijn stress is weg en dus ook zijn tics. Zijn rug is rechter, hij praat harder en hij kijkt professor Zwinkels recht in de ogen. De lange, magere man zit achterover geleund in zijn bureaustoel en staart naar Sjoerd. Zwinkels mond hangt een beetje open.

    ‘U snapt het nog steeds niet, geloof ik. Professor Zwinkels, ik kan lelijke mensen knap maken. Binnen acht uur. Pijnloos. Twijfelt u aan mijn onderzoek? Kijk dan naar me!’ Sjoerd wijst met twee vingers naar zijn gezicht. Zwinkels likt zijn lippen.

    ‘U ziet er heel anders uit, inderdaad,’ mompelt de professor.

    ‘Anders? Bent u blind?’ Nu is het Sjoerds beurt om over Zwinkels heen te buigen. ‘Ik ben na een nachtje slapen veranderd van een lelijk monster in een knappe vent!’

    Zwinkels mond gaat open en dicht, alsof hij naar lucht moet happen. Sjoerd snapt het wel. Hij kon het die ochtend zelf ook niet geloven toen hij in de spiegel keek. Zijn knobbelneus is veranderd in een Grieks sportmodel. Zijn wenkbrauwen hebben een normaal formaat. Hij heeft nu kaarsrechte, witte tanden en een gave huid. Zijn kale hoofd doet zijn nieuwe gezicht goed uitkomen. Zelfs zijn schouders zijn breder geworden. En die pens wegwerken is een kwestie van een paar bezoekjes aan de sportschool.

    ‘Oké, even zakelijk nu. Heeft u iemand gesproken vanmorgen?’ vraagt Zwinkels.

    ‘U bedoelt: is iemand anders op de hoogte van de resultaten van mijn onderzoek? Nee. Ik ben thuis gebleven en ik heb nagedacht.’ Sjoerd ijsbeert heen en weer voor het bureau van zijn baas.

    ‘Had u geen colleges?’ Zwinkels’ frons is terug op zijn voorhoofd.

    ‘Vanaf heden geef ik geen colleges meer. U zoekt maar een vervanger.’

    ‘Bent u gek geworden?’ Professor Zwinkels springt overeind.

    ‘Integendeel, professor.’ Sjoerd lacht. ‘Ik heb een goudmijn ontdekt voor deze universiteit. Waarom zou ik me dan nog bezighouden met die klotestudenten? Sterker nog…’ Sjoerd priemt een vinger in de borst van zijn baas. ‘Ik wil een vaste aanstelling. Ik wil een groter kantoor. Ik wil een nieuwe assistent die ik zelf mag uitkiezen. En u gaat mijn salaris verdrievoudigen. Om mee te beginnen.’

    Zwinkels ploft neer in zijn stoel. ‘En waarom zou ik uw belachelijke eisen inwilligen? Waarom zou ik

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1